Begrippenlijst pagina 2 Flashcards
biomechanica
Door de Rus Meyerhold rond 1920 ontwikkelde bewegingsleer voor toneelspelers. Training om het menselijk lichaam op mechanische wijze – als een
machine – te kunnen inzetten op het toneel. Het lichaam wordt meer als materiaal gezien dan als een expressief middel.
blues
Een van de oudste vormen van zwarte Amerikaanse
muziek, ontstaan tegen het einde van de negentiende
eeuw. De blues kent vaste regels, zoals het twaalfmatig akkoordschema, het vaak slepende tempo, de drieregelige coupletten en de droevige
inhoud.
boogiewoogie
Een pianospeelstijl vanaf 1900 in de Verenigde Staten. Het is een ritmische speelstijl waarbij de
linkerhand een zeer strak ritme speelt en de rechterhand allerlei bluesloopjes in verschillende
maatvoering mag spelen.
cabaret
Voorstelling met sketches en liedjes. Ontstaan rond 1880 in de café’s in Parijs (café chantant). Vaak worden in cabaret actualiteiten op de hak genomen.
cadavre exquis
Surrealistische techniek, toepasbaar in o.a. poëzie en
de beeldende kunst, waarbij toeval bepaalt welke woorden en/of beelden gecombineerd worden. Het doel is om fantasieteksten of beelden te laten ontstaan die met gezond verstand nauwelijks voor te
stellen zijn.
Chicago-stijl
Jazzmuziek uit de jaren 20 waarin de gitaar en de contrabas belangrijke instrumenten zijn, naast drums, trompet, trombone en vleugel. De muzikanten hebben elk hun eigen solo-improvisaties.
CIAM
Congrès Internationaux d’Architecture Moderne. Internationale organisatie voor het opstellen van richtlijnen voor vernieuwing in de architectuur die rekening houdt met sociale, economische en technische mogelijkheden. In Nederland is ‘Het Nieuwe Bouwen’ verwant aan CIAM.
collage
Benaming voor tweedimensionale kunstwerken
waarbij knipsels, foto’s en dergelijke geplakt zijn op een ondergrond (drager), al dan niet in combinatie met een schildering of tekening. Veel gebruikte techniek bij kubisme, dada en surrealisme.
comedyfilm
In de tijd van de stille film (tussen 1900 en 1930) wordt met ‘comedyfilm’ vooral de slapstick bedoeld: lachfilms waarin grappige lichamelijke acties
(struikelen, uitglijden over een bananenschil, etc.) aaneengeregen worden tot een verhaal zonder veel betekenis. Vanaf 1930 wordt het woord comedy in de filmwereld meer geassocieerd met het genre komedie zoals dat in de theaterwereld bekend is.