Begrippenlijst pagina 1 Flashcards
abstract
Benaming voor kunst waarin de werkelijkheid niet op een herkenbare manier wordt gerepresenteerd. In de beeldende kunst heet dit non-figuratieve kunst.
Vormgevingsaspecten spelen een eigen, zelfstandige rol.
animatiefilm
Filmtechniek waarbij stilstaande beelden één voor één worden opgenomen en zo worden
samengevoegd dat er een illusie van beweging ontstaat. Er kunnen verschillende technieken worden toegepast, zoals tekenfilm, stopmotionfilm, klei-
animaties, en tegenwoordig ook allerlei digitale animatietechnieken.
atonaal
Benaming voor muziek die niet in een bepaalde toonsoort is gecomponeerd.
De samenhang tussen de melodietoon en de grondtoon van de toonladder,
zoals dat volgens de harmonieleer hoort, wordt
losgelaten.
attractiemontage
Montagetechniek waarbij de betekenis van een filmbeeld wordt bepaald door meteen erna een ander beeld te laten zien. Dat andere beeld lijkt niets te maken te hebben met het eerste beeld, maar geeft
het toch betekenis. Voor het eerst gebruikt door Eisenstein.
Ausdruckstanz
Duitse expressionistische dans tussen 1920 en 1950.
Academische regels worden genegeerd en pantomime geïntegreerd om de dans een grotere uitdrukkingskracht te geven.
avant-garde
Benaming voor kunstenaars die tussen 1900 en 1950 experimenteren met
vernieuwing op het gebied van kunst en cultuur, zich verzetten tegen de geldende maatschappelijke en culturele orde en hun tijd (ver) vooruit zijn.
Bauhaus
Internationaal georiënteerde kunstopleiding, opgericht in 1919 in Weimar (Duitsland). Nadruk op samenwerking tussen de verschillende
kunstdisciplines, toegepaste kunsten en industriële vormgeving.
Richtingbepalend voor latere kunstopleidingen. Op last van de fascistische regering in 1933 gesloten.
bigband
Groot muziekensemble bestaande uit 12 tot 25 muzikanten, vooral geassocieerd met jazz.
Populair tussen 1930 en 1950, de jaren van de swing.
Belangrijke instrumenten voor de bigband zijn saxofoons, trompetten, trombones en een
ritmesectie.