Begrippen hoofdstuk 7 (toetsweek 2) Flashcards

1
Q

Totalitaire staat

A

de totalitaire staat is een samenleving zonder grondrechten en zonder scheiding der machten. Eén staatsideologie waarin iedereen moet geloven. Eén leider, geheime politie, staatsmonopolie op communicatie en geweldsmonopolie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rechtstaat

A

een staat waarin burgers met grondrechten worden beschermd tegen machtsmisbruik van de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Democratische rechtstaat

A

een staat met vrije en geheime verkiezingen en waar burgers worden beschermd tegen macht en willekeur van de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geweldsmonopolie

A

de overheid is de enige instantie die geweld mag gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Legaliteitsbeginsel/strafbaarheid

A

een daad is legaal, tot dat de wetgevende macht de daad strafbaar heeft gemaakt door wetgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Constitutionele monarchie

A

staat waarin de koning zich aan de grondwet dient te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nachtwakersstaat

A

staat die zich voornamelijk inzet voor bewaking van de veiligheid van de burgers en de noodzakelijke voorwaarden realiseert voor economische groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Klassieke grondrechten

A

rechten van burgers, die de macht van de overheid inperken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sociale grondrechten

A

recht dat een bestaansminimum van burgers garandeert. Bijvoorbeeld recht op zorg, onderdak of scholing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Trias Politica

A

scheiding der machten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wetgevende macht

A

instantie die wetten maakt, wijzigt of verwijdert (bijvoorbeeld eerste en tweede kamer).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uitvoerende macht

A

instantie die wetten uitvoert, door verdachten te zoeken, op te sporen, inspecteren, controleren en eventueel voor de rechter te slepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Rechterlijke macht

A

instantie die oordeelt over eventuele strafbaarheid of sanctionering in maatschappelijke conflicten. Leggen straffen op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De vierde macht

A

de vierde macht is het ambtenarenapparaat. Ambtenaren blijven op hun ministerie, terwijl ministers vaak na een verkiezing weggaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Klassenjustitie

A

ongelijke justitiële behandeling tussen sociaaleconomische klassen in de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Jurisprudentie

A

archief van uitspraken van rechters, waar rechters op terug kunnen vallen bij soortgelijke zaken als ze een oordeel willen vellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Grondwet

A

verzameling klassieke en sociale grondrechten, die de verhouding tussen burger en overheid omschrijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wraking

A

beschuldiging van rechterlijke partijdigheid in een rechtszaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Rechtsbescherming

A

de grondwet (en wetboek van strafvordering bijvoorbeeld) beschermt burgers tegen andere burgers en tegen machtsmisbruik van de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wetboek van strafrecht

A

basis van het strafrecht, beschrijving van criminele gedragingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wetboek van Strafvordering

A

regels waar de uitvoerende macht zich aan moet houden omtrent de opsporing van misdaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Officier van Justitie

A

afgevaardigde van het openbaar ministerie die verdachten voor de rechter sleept. Spoort crimineel gedrag op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Openbaar Ministerie

A

openbaar aanklager. Alle officieren van justitie en medewerkers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Seponeren

A

openbaar ministerie ziet af van verdere rechtsvervolging en bestraffing bij onvoldoende bewijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Onschuldvermoeden

A

de verdachte is onschuldig totdat het tegendeel is bewezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Eigenrichting

A

burgers die zelf straffen in plaats deze maatregel over te laten aan het strafrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Meervoudige kamer

A

rechtzetting met drie rechters ter behandeling van ernstige misdrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Terechtzitting

A

procedure van een rechtszaak die leidt tot een rechterlijke uitspraak

29
Q

Dagvaarding

A

brief van de officier van justitie met beschuldiging en tijd/locatie van de rechtszitting

30
Q

Advocaat

A

de advocaat verleent rechtsbijstand en verdedigt de verdachte

31
Q

Tenlastelegging

A

de officier van justitie leest het strafbare feit voor waar de verdachte van beschuldigd wordt

32
Q

Meineed

A

strafbaar feit waarbij een getuige opzettelijk niet de waarheid spreekt, terwijl hij/zij onder eed staat

33
Q

Requisitoir

A

tenlastelegging en strafeis van de officier van justitie, namens het openbaar ministerie

34
Q

Pleidooi

A

verdediging van de verdachte door de advocaat

35
Q

Vonnis

A

uitspraak van de rechter

36
Q

Gerechtshof

A

Hoger beroep als de gedaagde of eiser het oneens is met de rechterlijke uitspraak. Het gerechtshof doet de zaak opnieuw

37
Q

Hoge Raad

A

Stadium van Cassatie, als de gedaagde/eiser het niet eens met de uitspraak van het gerechtshof is

38
Q

Resocialisatie

A

heropvoeding om het gedrag van een crimineel te verbeteren

39
Q

Bijkomende straf

A

intrekking van rijbewijs, stadionverbod, of een beroepsverbod

40
Q

Voorwaardelijke straf

A

veroordeling die voltrokken wordt als de beschuldigde weer in de fout gaat

41
Q

Terbeschikkingstelling (tbs)

A

maatregel van rechter, waardoor een crimineel verplicht wordt behandeld.

42
Q

Eiser

A

degene die de zaak aan de rechter voorlegt

43
Q

Gedaagde

A

de persoon van wie iets wordt geëist en daarom voor de rechter wordt gedaagd

44
Q

Verweer

A

de verdediging tegen vorderingen van de eiser

45
Q

Kort geding

A

versnelde en vereenvoudigde procedure voor spoedeisende zaken met voorlopig oordeel

46
Q

Bodemprocedure

A

de gerechtelijke procedure waarin een geschil definitief wordt beslist (volgt uiteindelijk na het kort geding).

47
Q

Uitlokking

A

criminaliteit uitlokken door de uitvoerende macht om opsporing makkelijker te maken

48
Q

Preventieve opsluiting

A

opgepakt worden als er alleen maar een vermoeden bestaat dat je problemen gaat veroorzaken

49
Q

Juryrechtspraak

A

burgerberaad in een rechtszaal die bepaalt of er sprake is van schuld in een strafproces. De rechter kan vervolgens een straf geven

50
Q

Zwijgrecht

A

een verdachte hoeft niet mee te werken aan zijn eigen proces en mag zwijgen tijdens het proces

51
Q

Levenslang

A

levenslange gevangenisstraf zonder kans op gratie of strafvermindering

52
Q

Strafmaat

A

maximale straf voor een strafbaar feit (vergrijp)

53
Q

Ne bis in idem-regel

A

een verdachte kan slechts één keer voor een rechter komen, (tenzij er in hoger beroep wordt gegaan door het OM of het slachtoffer)

54
Q

Showproces

A

politiek strafproces in een totalitaire staat, waarvan de straf al vaststaat

55
Q

Trial by media

A

is de impact van mediaberichten op iemands reputatie. In media wordt de suggestie gewekt dat iemand (on)schuldig is. Dit gebeurt voor het vonnis in de rechtbank

56
Q

Spreekrecht

A

slachtoffers en nabestaanden mogen tijdens de zitting vertellen welk leed hun is aangedaan

57
Q

Proces verbaal

A

document waarin de ambtenaar de strafbare delicten noteert

58
Q

Gelijkheidsbeginsel

A

iedereen is voor de wet gelijk

59
Q

Onafhankelijke rechtspraak

A

rechtspraak die losstaat van politieke inmenging

60
Q

Misdrijven

A

ernstige strafbare feiten

61
Q

Overtredingen

A

licht strafbaar feit

62
Q

Reclassering

A

de ondersteuning waar gedetineerden recht op hebben bij terugkeer in de maatschappij.

63
Q

Ontoerekeningsvatbaarheid

A

wanneer iemand vanwege geestelijke omstandigheden niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor zijn of haar daden

64
Q

Etnisch profileren

A

burgers op grond van hun etnische achtergrond en/of huidskleur aanhouden.

65
Q

Corruptie

A

persoon die zijn machtspositie misbruikt in zijn eigen voordeel

66
Q

Discretionaire bevoegdheid

A

ambtenaren kunnen zelf wetten interpreteren en naar eigen inzicht een besluit nemen

67
Q

Belangenverstrengeling

A

een situatie waarbij iemand meerdere belangen dient die een invloed op elkaar kunnen uitoefenen

68
Q

Proportionaliteitsbeginsel

A

houdt in dat een straf in redelijke verhouding moet staan tot de overtreding die gemaakt is.