Begrippen hoofdstuk 6 (toetsweek 3) Flashcards

1
Q

Indirecte democratie

A

het volk neemt niet zelf de beslissingen maar laat dit over aan gekozen vertegenwoordigers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Directe democratie

A

het volk heeft directe zeggenschap. Een voorbeeld van directe democratie is het referendum (volksraadpleging.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Referendum

A

kiesgerechtigde burgers mogen rechtstreeks stemmen over een politiek vraagstuk of wetsvoorstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dictatuur

A

staatsvorm waarbij alle macht in handen is van één persoon of een kleine groep mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Censuur

A

controle van de overheid op alles wat de media uitbrengt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Persvrijheid

A

journalisten mogen zelf bepalen waar ze over berichten en op welke manier ze dat doen. Ze hebben geen toestemming nodig van de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Oppositiepartijen

A

partijen in de wetgevende macht (bijvoorbeeld eerste en tweede kamer), die niet meedoen in de uitvoerende macht (bijvoorbeeld Regering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ideologie

A

een samenhangend geheel van denkbeelden over hoe de samenleving er uit zou moeten zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Socialisme (politiek links)

A

ideologie waarin de overheid zich actief bemoeit met het bevorderen van gelijkheid in de bevolking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Confessionalisme (politiek midden)

A

ideologie waarin de overheid een aanvullende rol heeft en waarin de samenleving georganiseerd wordt volgens Bijbelse waarden zoals rentmeesterschap en naastenliefde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Liberalisme (politiek rechts)

A

ideologie waarbij een overheid zich minimaal bemoeit met de samenleving, omdat vrijheid (van de markt) centraal staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Progressief

A

vooruitstrevend, de maatschappij willen veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Conservatief

A

behoudend. zoveel mogelijk in de maatschappij bij het oude willen houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Nationalistische standpunten

A

standpunten waarin trots op eigen land centraal staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

One-issuepartij

A

politieke partij die zich richt op één onderwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Populistische partij

A

politieke partij die opkomt voor de belangen van ‘gewone’ mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Niet-democratische partij

A

politieke partij die standpunten heeft die in strijd zijn met de rechtsstaat/ democratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Integratiefunctie

A

de taak van politieke partijen om wensen en belangen tegen elkaar af te wegen om tot beleidspunten in een partijprogramma te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Informatiefunctie

A

de taak van politieke partijen om kiezers te informeren over hun standpunten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Participatiefunctie

A

de taak van politieke partijen om burgers te interesseren voor deelname aan de politiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Selectiefunctie

A

de taak van politieke partijen om kandidaten te rekruteren voor politieke functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Actief kiesrecht

A

het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Passief kiesrecht

A

het recht om je verkiesbaar te stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Lijsttrekker

A

leider van een fractie/partij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Spindoctor

A

persoon die probeert invloed op de imago van een partij of persoon uit te oefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Zwevende kiezer

A

kiezers die niet bij elke verkiezing op dezelfde partij stemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Mediacratie

A

democratisch stelsel waarin imago’s van politici in de media een belangrijke rol spelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Evenredige vertegenwoordiging

A

kiesstelsel waarin de procentuele keuzes van kiezers evenredig worden verdeeld in het aantal zetels dat weg te geven is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Kiesdeler

A

aantal noodzakelijke stemmen voor een plek/zetel in de volksvertegenwoordiging

30
Q

Regering

A

de koning en de ministers

31
Q

Kabinet

A

de ministers en de staatssecretarissen die gezamelijk verantwoordelijk zijn voor het beleid

32
Q

Informateur

A

onderzoekt na de verkiezingen welke combinatie van partijen de meeste kans van slagen heeft

33
Q

Coalitie

A

een samenwerkingsverband van twee of meer partijen die samen een meerderheid vormen en samen regeren.

34
Q

Regeerakkoord

A

hierin staan de hoofdlijnen van het beleid voor de komende jaren

35
Q

Formateur

A

zoekt de geschikte ministers en staatssecretarissen bij elkaar (meestal de nieuwe minister-president)

36
Q

Constitutionele monarchie

A

een staatsvorm waarin de taken en bevoegdheden van het staatshoofd grondwettelijk zijn vastgelegd

37
Q

Ministeriële verantwoordelijkheid

A

het kabinet is verantwoordelijk voor de inhoud van wetten maar ook voor alle gedragingen van de leden van het Koninklijk Huis en haar ambtenaren

38
Q

Onschendbaarheid

A

de koning is jurisdisch onschendbaar, niet vervolgbaar en niet verantwoordelijk voor zijn daden

39
Q

Ministers

A

een persoon die deelneemt aan de regering/kabinet van een land en tevens politiek verantwoordelijk is voor een beleidsterrein van dat land

40
Q

Staatssecretaris

A

een persoon die verantwoordelijk is voor een deel van het beleidsterrein van een minister

41
Q

Demissionair kabinet

A

het oude kabinet blijft in functie tot dat er een nieuw kabinet wordt gevormd. Dit kabinet heeft geen eigen ‘missie’ meer en handelt alleen lopende zaken af

42
Q

Troonrede

A

regeringsverklaring van de koning, met terugblik op het afgelopen jaar en vooruitblik op het komende jaar

43
Q

Miljoenennota

A

jaarlijke rijksbegroting van minister van Financiën

44
Q

Eerste Kamer

A

ook wel de senaat genoemd. Controleert de Tweede Kamer. Moet wetsvoorstellen goed- of afkeuren (75 leden). Worden indirect gekozen door het volk.

45
Q

Tweede Kamer

A

behandelt elk wetsvoorstel en mag een wet voorstellen of afwijzen, aanemen of veranderen (150 leden). Worden direct gekozen door het volk

46
Q

Parlement

A

Eerste en Tweede Kamer

47
Q

Fractie

A

de groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan

48
Q

Oppositiepartij

A

een partij die niet in de regering/kabinet zit

49
Q

Stemrecht

A

beide Kamers hebben het recht om een voorstel goed of af te keuren

50
Q

Budgetrecht

A

het recht om de rijksbegroting wel of niet goed te keuren

51
Q

Recht van initiatief

A

Tweede Kamerleden hebben de mogelijkheid om een wetsontwerp in te dienen

52
Q

Recht van interpellatie

A

Eerste- en Tweede Kamerleden mogen ministers ter verantwoording roepen

53
Q

Recht van amendement

A

De Tweede Kamer heeft de mogelijkheid om wijzigingen in een wetsvoorstel aan te brengen

54
Q

Parlementaire enquête

A

Een gedetailleerd onderzoek naar een onderdeel van het regeringsbeleid uit laten voeren

55
Q

Motie

A

Een verzoek aan de minister om iets te doen of juist niet te doen

56
Q

Motie van wantrouwen

A

Een verzoek waarin Kamerleden het vertrouwen in een minister opzeggen

57
Q

Lobbyen

A

Particuliere personen/ instanties die invloed uitoefenen op politici en besluitvorming

58
Q

Provinciale Staten

A

De gekozen leden op provinciaal niveau. Worden direct gekozen door het volk

59
Q

Gedeputeerde Staten

A

Uitvoerende macht op provinciaal niveau. Gedeputeerde Staten worden voorgedragen door de coalitiepartijen in de Provinciale Staten

60
Q

Commissaris van de Koning

A

De voorzitter van de Gedeputeerde Staten en de Provinciale Staten, benoemd door de minister van Binnenlandse Zaken.

61
Q

Gemeenteraad

A

De gekozen leden op gemeente niveau (wetgevende macht)

62
Q

College van Burgemeester en Wethouders

A

Het dagelijkse bestuur van de gemeente (uitvoerende macht)

63
Q

Subsidiariteit

A

(Delegeren). Subsidiariteit betekent dat hoge (bijvoorbeeld landelijke) instanties niets hoeven te doen wat beter lokaal opgelost kan worden

64
Q

VN Resolutie

A

De meerderheid van de landen die deelnemen aan de Verenigde Naties kan resoluties aannemen om landen tot acties te drijven

65
Q

Verenigde Naties

A

Een internationale organisatie die samenwerkt op het gebied van mensenrechten, internationaal recht, mondiale veiligheid en ontwikkeling van de wereldeconomie

66
Q

Splinteren

A

Afsplitsen als volksvertegenwoordiger van de wetgevende macht in een nieuwe fractie

67
Q

Fractiediscipline

A

Mee moeten stemmen als volksvertegenwoordiger met je partijgenoten

68
Q

Restzetel

A

Een zetel die overblijft na een eerste verdeling van zetels naar rato van de stemmen

69
Q

Homogeniteitsbeginsel

A

De regering spreekt, als eenheid, met één mond. Ministers geven nooit een andere mening, dan de overtuiging van de regering

70
Q

Homogeniteitsbeginsel

A

De regering spreekt, als eenheid, met één mond. Ministers geven nooit een andere mening, dan de overtuiging van de regering