Begrippen 5.1 tm 5.4 Flashcards

1
Q

Bourgeoisie

A

Groep van rijke burgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Industrialisatie

A

Uitbreiding van de industrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Industrieel kapitalisme

A

Kapitalisme waarin ondernemers in de industrie de leiding hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Industrie

A

Productie in fabrieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Industriële revolutie

A

Ingrijpende verandering in de productiemethoden, waarbij handarbeid wordt vervangen door machines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Moderne tijd

A

Vijfde periode (1800-heden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Industriële samenleving

A

Samenleving waarin meer dan de helft van de bevolking in steden woont en de meeste mensen werken in industrie en diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sector

A

Deel van de economie, zoals de landbouw sector, industriesector en dienstensector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eerste kamer

A

Deel van de Staten-Generaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kabinet (ministerraad)

A

Gezamenlijke ministers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Liberaal

A

Iemand die in de politiek streeft naar meer vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Minister - president

A

Eerste minister, premier, regeringsleider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Parlementaire democratie

A

Bestuurssysteem waarin de regering afhankelijk is van het parlement dat met algemeen kiesrecht is gekozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Provinciale Staten

A

Volksvertegenwoordiging in de provincie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Parlementair stelsel

A

Bestuurssysteem waarin het parlement de hoogste macht heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Regeringsleider

A

Aanvoerder van de regering

17
Q

Staatshoofd

A

Persoon met hoogste gezag in de staat

18
Q

Tweede kamer

A

Deel van de Staten - Generaal waarvan de leden door burgers zijn gekozen

19
Q

Ideologie

A

Geheel van ideeën over de samenleving

20
Q

Klasse

A

Bevolkingsgroep

21
Q

Politieke partij

A

Organisatie die vanuit bepaalde ideeën probeert invloed te hebben op het bestuur

22
Q

Productiemiddel

A

Hulpmiddel van productie

23
Q

Recht van initiatief

A

Leden van de Tweede Kamer mogen wetsvoorstel indienen

24
Q

Sociale kwestie

A

Het probleem van de slechte leefomstandigheden en werkomstandigheden van de arbeiders

25
Q

Sociale wet

A

Wet voor steun aan mensen die minder goed voor zichzelf kunnen zorgen

26
Q

Socialist

A

Iemand die in die in de politiek streeft naar meer gelijkheid

27
Q

Uitbuiten

A

Misbruik maken

28
Q

Vakbond

A

Organisatie van werknemers

29
Q

Anticonceptiemiddel

A

Middel om zwangerschap te voorkomen

30
Q

Bijzondere school

A

Niet-openbare school

31
Q

Confessionelen

A

Mensen die in de politiek uitgaan van het christelijk geloof

32
Q

Conservatief

A

Iemand die in de politiek streeft naar behoud van bestaande toestanden

33
Q

Discriminatie

A

Onderscheid maken tussen mensen met de bedoeling iemand of een groep achter te stellen

34
Q

Emancipatie

A

Streven naar gelijke rechten

35
Q

Feminist

A

Iemand die streeft naar gelijke behandeling van vrouwen ten opzichte van mannen

36
Q

Kiesstelsel

A

Manier waarop het kiesrecht is geregeld

37
Q

Schoolstrijd

A

Strijd over het betalen van het bijzonder onderwijs door de overheid (tot 1917)

38
Q

Vooroordeel

A

Mening die niet op feiten is gebaseerd

39
Q

Tijd van burgers en stoommachines

A

Achtste tijdvak (1800-1900)