B4 Flashcards

1
Q

Wettelijke verplichting om jaarlijks op te stellen

A
  • balans
  • resultatenrekening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is op rekening kopen

A

met bedrijven; factuur mee krijgen en 30 dagen later betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn debiteuren

A

Vorderingen op klanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn crediteuren

A

Schulden aan leveranciers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is balans

A
  1. Momentopname bv: een datum
  2. Geeft een overzicht van bezittingen (links), schulden en eigen vermogen van het bedrijf (rechts) in balans met elkaar

Debet en Credit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is debet en wat is credit

A

Bij de balans:

Debet (links) zijn alle bezittingen van een bedrijf (grond, gebouwen, machines, voorraden, kas, bank, giro)

Credit (rechts) eigen vermogen van een bedrijf (aandelen vermogen, reserves, leningen, schulden leveranciers, winst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zie je bij credit (balans)

A

Credit/schulden/vermogen/passiva: hoe komt het bedrijf aan zijn geld?
- eigen vermogen: aandelenvermogen en reserves (opslaan van winst)
- vreemd vermogen: geleend en betalingsverplichtingen
- resultaat (resultatenrekening)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zie je bij debet (balans)

A

Debet/bezittingen/activa: wat heeft het bedrijf met zijn geld gedaan?
- vaste activa: (vaste bezittingen) kantoor, auto’s, machines (gaan meerdere productieprocessen mee)
- vlottende activa: grondstof, debiteuren (gaan 1 productieproces mee)
- liquide middelen: bank en kas (om direct rekeningen te betalen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Resultatenrekening

A

Balans geeft bezittingen en schulden weer

Resultatenrekening (winst en verlies rekening) geeft overzicht weer van de opbrengsten en kosten van de onderneming over een bepaalde periode, bijvoorbeeld van datum tot datum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ziet een resultatenrekening eruit

A

Welke opbrengsten heeft een bedrijf gehad in een bepaalde periode?
- opbrengsten uit verkoop
- overheidssubsidies

en daar haal je de kosten vanaf
- loonkosten
- grondstofkosten
- capaciteitskosten
- energiekosten
- overige kosten

en hier komt de winst uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Heeft de resultatenrekening verband met de balans

A

De winst bij de resultatenrekening komt ook terug bij de balans onder credit aan het einde van het jaar dus deze hebben invloed op elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Planning en control (cyclus)

A
  • jaarrekening (balans en resultatenrekening: hoe sta je er voor dat jaar en wat is er veranderd afgelopen jaar)
  • begroting (nadenken voor volgendjaar inkomsten en uitgaven)
  • tussenrapportages
  • kadernota (beleid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De balans (kennisclip)

A

Hoe sta je er op dit moment voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De winst en verliesrekening (kennisclip)

A

terugblik over wat is er allemaal gebeurd afgelopen jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is belangrijk bij de balans

A

de totalen moeten in balans zijn (credit en debet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Winst of verlies

A

Heb je meer kosten heb je verlies, heb je meer opbrengsten heb je winst bij de resultatenrekening

17
Q

Jaarrekening

A

Hiermee leg je verantwoording af bij de belastingdienst (kosten en opbrengsten)

18
Q

Wat is brutowinst en nettowinst

A

Bruto = omzet - inkoopkosten
Netto = bruto - bedrijfskosten (alle kosten, belasting) voor de balans

19
Q

Afschrijving berekening per jaar

A

aanschafwaarde - restwaarde = afloswaarde : aantal jaar

20
Q

Begroting

A

Waar gaan we komend jaar geld aan uitgeven? Dan ga je bekijken waar komt ons geld vandaan en waar geven we het aan uit

21
Q

Kosten van een bedrijf

A
  • pand
  • energiekosten
  • koffieapparaat
  • koffiebonen
  • melk
  • lepeltjes
22
Q

Wat zijn variabele kosten

A

Kosten die op korte termijn afhangen van de geproduceerde hoeveelheid (melk, lepeltjes, koffiebonen, inkoopkosten, bonnetjes, brandstof)

23
Q

Wat zijn vaste/constante kosten

A

Kosten die op korte termijn onafhankelijk zijn van de geproduceerde hoeveelheid (pand, energie, machines, huur, loon, inrichting)

24
Q

Wat gebeurd er met de variabele kosten als de productie veranderd?

A

Proportioneel
- de variabele kosten nemen steeds met dezelfde hoeveelheid toe als de productie toeneemt (gelijkmatig; meer koffie meer bonen)

Degressief
- de variabele kosten nemen voortdurend langzamer toe bij een toename van de productie (korting)

Progressief
- de variabele kosten nemen voortdurend sneller toe bij een toename van productie (meer klanten, meer kosten zoals uitzendkracht)

25
Q

Wat is TCK, TVK, GVK, MK, TO, TK

A
  • Totale constante kosten
  • Totale variabele kosten
  • Gemiddelde variabele kosten (berekenen TVK:q)
  • Marginale kosten (extra kosten per verkocht product)
  • Totale opbrengsten per product x aantal producten dat je verkoppt
  • Totale kosten per product (variabele kosten) x aantal producten + vaste kosten
26
Q

Wat zijn directe kosten en indirecte kosten

A

Directe: kosten wat je direct hebt voor het maken van iets zoals lijm, garen, leer

Indirecte kosten: kosten die niet direct iets te maken hebben met de productie zoals opslag, huur, salariskosten, marketing, verzekering

27
Q

Wat is het break even point

A

De productieomvang waarbij de totale kosten precies gelijk zijn aan de totale opbrengsten TO = TK;

Kosten en winst zijn hetzelfde, waar de lijnen elkaar kruizen in de grafiek is het break-even point. Eerst maak je veel kosten en na het break-even point heb je even verl kosten als inkomen en daarna kan je gaan verdienen

Berekening: P x q = A x q + B

28
Q

Wat betekenen de letters P, A, B, q

A

P (verkoopprijs)
A (kostprijs product)
B (aanschafwaarde machine)
q (aantal producten dat je gaat verkopen)

29
Q

Kostprijs berekenen

A

Dit zijn de totale kosten die je per product maakt voor het produceren of leveren van een product of dienst
1. Variabele kosten bij elkaar optellen
2. Vaste kosten bij elkaar optellen
3. Aantal producten verkocht per maand uitrekenen
4. Totale variabele kosten: variabele kosten x producten per maand
5. Totale kosten per maand: totale variabele kosten + totale vaste kosten
6. Kostprijs per product: totale kosten per maand : aantal verkochte producten

30
Q

Uurtarief uitrekenen

A
  • Salaris, vaste lasten, belasting bij elkaar optellen = omzet
  • aantal werkdagen x 52 weken - aantal vakantiedagen = werkdagen per jaar
  • werkdagen per jaar x werk uren = aantal werkuren
  • werkuren : 2 = declarabele uren
  • omzet : declarabele uren = uurtarief