B Flashcards
1
Q
de baat
A
benefit
2
Q
het bedhek
A
bed rail /barandilla
3
Q
de begeleiding / begeleiden
A
guidance / to guide
4
Q
de behandeling / behaleden
A
treatment / to treat
5
Q
de bejaarde
A
elder
6
Q
belasten
A
to burden /cargar
7
Q
het beleid
A
medical plan
8
Q
de beleving
A
experience
9
Q
bemoeien (zich bemoeien met..)
A
to get involved in
10
Q
de beoordeling / beoordelen
A
evaluation /to evaluate
11
Q
de beperking
A
limitation
12
Q
bereiken
A
to achieve / lograr
13
Q
de beroerte
A
stroke
14
Q
beschadigen
A
to damage
15
Q
het besluit
A
beslissing / decission
16
Q
besmetten
A
to contaminate
17
Q
bespreken / overleggen
A
to discuss
18
Q
het bestek
A
cutlery
19
Q
betrekken (bij)
A
to involve someone in
20
Q
beven
A
trillen /temblar
21
Q
de bevinding
A
observation
22
Q
de beweging / (blijven) bewegen
A
movement / to keep moving
23
Q
bewoner /de bewoonster
A
resident (man) / (vrouw)
24
Q
het bewustzijn
A
consciousness
