A Flashcards
1
Q
aanbrengen
A
to apply/aplicar
2
Q
aangeven
A
to indicate
3
Q
aanhouden
A
to persist
4
Q
aankleden, zich
A
to get dressed
5
Q
aanlaten
A
to leave on
6
Q
aanleggen
A
to put on/install
7
Q
de aanpassingen
A
adjustments
8
Q
aanraden/aanbevelen
A
to recommend
9
Q
aanraken
A
to touch
10
Q
aanschaffen
A
to buy/kopen
11
Q
aansluiten/aankoppelen
A
to connect
12
Q
aanspannen
A
to contract
13
Q
aansteken
A
to infect / infecteren / besmetten
14
Q
de aanwijzingen
A
instructions
15
Q
de aard
A
nature (of the complain)
16
Q
de ademhaling
A
breathing
17
Q
het advies - adviseren
A
advice/to advise