Así Es 2 Oraciónes 1 Flashcards

1
Q

Hoe was het dorp toen u nog een kind was

A

Cómo era el pueblo cuando usted era niña

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Er was minder lawaai/verkee

A

Había menos ruido / tráfico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vroeger gingen de mensen minder uit

A

Antes la gente salía menos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vroeger hadden we geen electrische huishoudelijke apparaten geen computers en geen Internet

A

Antes no teníamos ni electrodomésticos ni ordenadores ni Internet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

We hadden ook geen centrale verwarming

A

Tampoco teníamos calefacción central

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vraag hoe het was in het dorp waar B woonde

A

Cómo se vivía en tu pueblo?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Antwoord dat het heel rustig was en dat er weinig auto’s waren en veel minder mensen

A

Era muy tranquilito habia pocos coches y mucha menos gente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vraag wat zij ‘s avonds deden

A

Qué hacíais por la tarde/noche?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Antwoord dat er nog niet zoveel tv’s als nu waren en dat ze ‘s avonds vaak naar de radio luisterden

A

No había tantos televisores como ahora y escuchábamos a menudo a la radio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vraag waar zij hun inkopen deden

A

Donde hacías las compras?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Antwoord dat er geen supermarkten waren en alleen maar kleine winkels waar je van alles kon kopen

A

No había ningún supermercado solo tiendas pequeñas donde se podía comprar de todo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vraag of de mensen veel telefoneerden

A

Llamaba mucho por teléfono la gente?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Antwoord dat niet iedereen telefoon had en al helemaal geen mobiele telefoon. Zij schreven elkaar veel vaker brieven

A

No todo el mundo tenía teléfono ni siquiera móvil y el móvil no existía. Se escribían cartas más a menudo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vraag hoe mensen toen reisden

A

Cómo viajaba la gente?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Antwoord dat de mensen toen veel vaker met de bus en met de trein gingen dan nu

A

Antes la gente viajaba mucho más en autobús y tren que ahora

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vraag hoe de mensen toen woonden

A

Cómo vivía la gente?

17
Q

Antwoord dat de mensen toen in minder grote huizen woonden en dat er geen cv was en ook geen computers en Internet

A

La gente vivía en casos menos grandes no había calefacción central y tampoco ordenadores e Internet