Aristoteles Flashcards

1
Q

Noem 2 soorten werken. Welke soort is het meest over? Wat verklaart dit?

A

Esotherisch en exoterisch. Esotherisch is het meest over. Hierdoor is de stijl van de werken obscuur, inconsistent en herhalend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leg de 3 domeinen van kennis uit.

A
  1. Theoretische kennis (onveranderlijke dingen): theologie, natuurlijke wetenschappen, mathematica.
  2. Praktische kennis (verandering): ethiek, politiek.
  3. Productieve kennis (maken): poezie, retorica.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is logica? En syllogistische logica?

A

Logica is de formele regels van het denken. Het is geen onderdeel van de filosofie, maar een organon (instrument) daarvoor. Aristoteles’ logica is syllogistisch: het bestaat uit syllogismen. Een syllogisme is een conclusie die kan worden getrokken uit premissen (aannames). Deze aannames worden door waarneming aangenomen (inductie) en vervolgens wordt daar een conclusie uit getrokken (deductie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het probleem van inductie en hoe lost Aristoteles dat op?

A

Inductie is falsifieerbaar. Aristoteles gaat er van uit dat de mens van nature een kennis-zoeker is en daarom uit waarneming ware inzichten ontwikkelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de aporetische methode?

A
  1. De verschillende opvattingen (van oude filosofen) uiteenzetten. 2. De moeilijkheden onderzoeken. 3. De gegrondheid aantonen van de gangbare opvattingen (endoxa). Met deze methode kun je dus kennis vergaren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 3 eisen stelt Aristoteles aan wetenschappelijke kennis? En aan een syllogisme?

A
  1. Het is geldig. 2. Het geeft de oorzaak aan van de dingen. 3. Het is onveranderlijk waar.
    Een syllogisme moet van het type barbara zijn: over alles gaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Doet Aristoteles meer aan inductief of aan deductief syllogisme? Waarom?

A

Omdat de kennis onveranderlijk waar moet zijn, zou je denken dat hij meer aan deductief syllogisme doet. In de praktijk is dat niet zo: hij is vooral aan het zoeken naar de eerste/laatste premissen en daarmee houdt hij zich bezig met inductief syllogisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is metafysica en hoe geven Plato en Parmenides daar uiting aan?

A

Metafysica: kennis van het zijnde qua ‘zijnde’, de niet-materiële wereld. Plato: de Ideeënleer. Parmenides: de weg van het Zijnde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de semantische theorie van Aristoteles? En wat is de denkfout daarin?

A

Hij gebruikt taal als bron van informatie. Er bestaan een extern object en een intern concept. Die zijn natuurlijk, voor iedereen hetzelfde. Dan zijn er taal en schriftteken. Die zijn conventioneel, want die verschillen. De denkfout die Aristoteles hier maakt zit hem in het feit dat hij alleen van de Griekse taalontwikkeling uitgaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg focal meaning uit en de verschillende gebruikswijzen. Welke gebruikswijze is het belangrijkste voor het zijnde en waarom? Waarom is dat revolutionair ten opzichte van Plato?

A

De focal meaning wordt gebruikt voor een woord dat in verschillende contexten uiteenlopende betekenissen heeft. Dat zijn gebruikswijzen, zoals kwantiteit, relatie of plaats. Het Zijnde heeft als belangrijkste gebruikswijze substantie, omdat het een ‘tode ti’ is, een concreet ding, geen abstract idee. Dat is revolutionair ten opzichte van Plato, omdat voor hem het Zijnde in een ding juist het minst primair is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is fysica? Pas de aporetische methode toe op ‘Is ontstaan mogelijk’?

A

Fysica is natuurlijke verandering. Deze verandering heeft een ding van nature in zichzelf. Of dit mogelijk is:
1. Uit ‘is niet’ kan niets ontstaan en ‘het zijnde’ is al, dus hoeft niet meer te ontstaan. 2. Probleem: Is ontstaan wel mogelijk? 3. Oplossing: Dat wat ontstaat komt uit ‘is niet’, maar niet uit niets. Er wordt vorm aan de substantie toegevoegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg de 4-oorzaken theorie uit.

A

Alles heeft 4 oorzaken die een ding maken tot wat het is. 2 statische oorzaken: materie en vorm. 2 dynamische oorzaken: een doel en het begin van rust en verandering (de maker).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg de theorie over het einddoel uit.

A

Doordat een ding (tode ti) vorm heeft, heeft het ook een einddoel. Het heeft potentie (dunamis) en actualiteit (energeia). De 1e potentialiteit is het einddoel van het ding. De 1e actualiteit is het actueel maken van dit einddoel. De 2e potentialiteit is de 1e actualiteit, want een ding voert niet altijd de 1e potentialiteit uit.. De 2e actualiteit is het uitvoeren van dat einddoel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg uit wat de ultieme doel-oorzaak is. Wat is de beste actualiteit?

A

De ultieme doel-oorzaak is de beweger van het universum, dat zelf niet wordt bewogen: God. Door alles wat hij beweegt, zoals de seizoenen, vindt er genesis op aarde plaats. Zijn actualiteit is denken, de beste activiteit. Het denkt ook het beste, zijn eigen gedachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is ethiek en welke 2 werken heeft Aristoteles erover geschreven?

A

Ethiek zijn de dingen die het karakter (ethos) betreffen. Aristoteles heeft de Eudemische en Nicomacheïsche ethiek erover geschreven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg eudaimonische ethiek uit en geef 3 opvattingen over geluk.

A

Eudaimonische ethiek houdt in dat geluk het ultieme doel is. Drie opvattingen over geluk: 1. Geluk is fysiek genot. 2. Geluk is aanzien. 3. Geluk is intellectuele activiteit. (Massa, politici, filosofen)

17
Q

Leg Aristoteles’ benadering van geluk uit.

A

Hij benadert het op een biologische manier: de mens onderscheidt zich van flora en fauna door na te denken. Daarom is geluk rationele activiteit, en dan wel op voortreffelijke manier. Het is activiteit en dat is superieur aan potentie.

18
Q

Wat zijn de 2 soorten verstand?

A
  1. Phronesis: praktisch, dat hebben politici. 2. Sophia: theoretisch, dat hebben filosofen.
19
Q

Geef Aristoteles’ opvattingen over externe goederen, deugd en deugdzaam handelen.

A

Er zijn externe goederen die als randvoorwaarden voor geluk gelden, zoals gezondheid en aanzien. Deugdzaam handelen is een combinatie van karakter en praktisch verstand. De deugd is het midden tussen te veel en te weinig deugd. Het is deugd als midden ‘met betrekking tot ons’. Dat kan betekenen dat de deugd afhankelijk is van je omstandigheden en daarom phronesis vereist.

20
Q

Hoe ziet de natuurlijke ontwikkeling van een politieke gemeenschap eruit? Hoe zit dat met de natuurlijke verbanden tussen man/vrouw, slaaf/meester?

A

In een natuurlijke ontwikkeling is de polis het einddoel van het proces. Tussen man en vrouw zijn er natuurlijke verbanden (het krijgen van kinderen), maar ook tussen slaaf en meester. Ze hebben behoefte aan elkaar.

21
Q

Hoe ziet de ideale staat eruit? Klopt dat met Plato’s beeld van de ideale staat?

A

De ideale staat van Aristoteles is een polis die niet te groot en niet te klein is. In een grote staat kan niet iedereen zijn verstand gebruiken in de politiek en in een kleine staat kan de gemeenschap niet zelfvoorzienend zijn. De staat bevat een middenklasse van burgers, want die kunnen goed nadenken. Rijke mensen hoeven niet na te denken en arme mensen kunnen dat niet. Plato’s staat vindt hij onrealistisch, bijvoorbeeld door het gemeenschappelijk bezit van goederen en vrouwen.

22
Q

Wat is retorica? Hoe kijken Plato en Aristoteles ernaar?

A

Retorica is de kunst van het overtuigend spreken. Plato heeft er een negatieve associatie mee door de sofisten. Er wordt een mening bijgebracht, geen kennis. Mening is het tegengestelde van filosofie. Aristoteles vindt het niet negatief, juist interessant omdat het gebruik maakt van logica in de argumentatie.

23
Q

Leg de retorische driehoek uit. Hoe kan een spreker betrouwbaar overkomen?

A

De driehoek bestaat uit een spreker, publiek en inhoud. Hij kan betrouwbaar overkomen door de indruk te wekken 1. phronesis te hebben. 2. een deugdzaam karakter te hebben. 3. goede wil te hebben.

24
Q

Wat is een enthymeem?

A

Een verkort syllogisme. In een syllogisme geldt: als a=b en b=c, dan a=c. In een enthymeem is b=c impliciet.

25
Q

Hoe kijken Plato en Aristoteles naar poëzie?

A

Plato heeft er veel kritiek op, omdat het imitatie is. Het bevat geen kennis en roept niet-rationele emoties op.
Aristoteles vindt literatuur een natuurlijke bezigheid. We leren ervan en beleven er plezier aan.

26
Q

Wat voor werk is de poetica?

A

Een empirische studie, bestaande uit een deel over tragedie en een deel over komedie.

27
Q

Wat is katharsis en wat zijn de twee interpretaties ervan?

A

Katharsis is emotionele reiniging. Het kan medisch zijn: het afvoeren van overtollige emoties. Het kan ook letterlijk reinigen zijn: je leert ervan.