Antidiabetica Flashcards

1
Q

eerste keus medicatie na leefstijlinterventies

A

metformine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe doseer je metformine bij een GFR tussen de 30 en de 60?

A

begin op 2dd 500mg. vervolgens geleidelijk verhogen naar standaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe doseer je metformine bij een GFR tussen de 10 en 30?

A

maximaal 500mg per dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de relevantie van nierfunctie bij metformine?

A

wordt renaal geklaard, dus bij verminderde nierfunctie stijgt de bloedspiegel en is de halfwaardetijd verlengd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gevaar van overdosering

A

lactaatacidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bijwerkingen metformine

A
  • maag/darmklachten (misselijkheid, braken, diarree)

- lactaatacidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

contra-indicaties metformine

A
  • (ernstige) lever- of nierinsufficientie
  • hartfalen
  • ernstige hypoxemie
  • jodiumhoudend contrastmiddelgebruik
  • electieve operaties onder algehele anesthesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat doe je als iemand die metformine gebruikt algehele anesthesie moet hebben

A

metformine staken op de dag van de ingreep, en 48 uur later herstarten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

werking metformine

A

remt gluconeogenese in lever, verhoogt perifere gevoeligheid voor insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kan metformine een hypoglycemie veroorzaken

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke sulfonylureumderivaten ken je

A

tolbutamide, glimepiride, gliclazide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de werking van SU-derivaten

A

stimuleren van insuline-afgifte in betacellen pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de kort- en langwerkende SU-derivaten

A

kort: tolbutamide, gliclazide 80mg
lang: glimepiride

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk SU-derivaat is eerste keus? waarom?

A

gliclazide: kleinste kans op hypoglycemie omdat metabolieten inactief zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer geef je SU-derivaat

A

als metformine als monotherapie niet voldoende werkt, voeg je gliclazide toe aan de behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de belangrijkste bijwerking van SU-derivaten en waarom is dat

A

hypoglycemie, omdat onafhankelijk van glucosespiegel insuline-afgifte optreedt

17
Q

wat is een behandeling van hypoglycemie?

A

suiker eten, glucose of glucagon toedienen

18
Q

wat zijn risicofactoren voor een hypoglycemie

A
  • slechte of onregelmatige voedingsintake
  • alcohol
  • lichamelijke inspanning
  • nierinsufficiëntie
  • langwerkende SU-derivaten
  • ouderen
  • leverstoornissen
19
Q

waarom is het risico op hypoglycemie bij gliclazide lager dan bij andere SU-derivaten?

A

omdat gliclazide inactieve metabolieten heeft, terwijl de rest actieve metabolieten heeft

20
Q

welke medicijnen spelen een lastige rol bij hypoglycemie?

A

betablokkers, met name niet-selectieve (propanolol, sotalol, sabetalol) kunnen beginsymptomen van hypoglycemie maskeren, en vertragen herstel na hypoglycemie

21
Q

Onderverdeling verschijnselen bij hypoglycemie, en vanaf wanneer spreken we eigenlijk over hypoglycemie?

A
  • < 4 mmol/L
  • eerst stimulatie adrenerge: tachycardie, zweten, onrust en tremoren
  • daarna neuroglycopeen: dysartrie, dubbelzien, hoofdpijn, concentratiestoornissen, verwardheid
22
Q

Hoe werken SGLT2-remmers

A

blokkeren selectief en reversibel de natrium-glucose cotransporter in de nieren, waardoor remming van renale glucose reabsorptie

23
Q

wanneer schrijf je SGLT2-remmers voor

A

als metformine, SU-derivaten en insuline ontoereikend werken

24
Q

wat is een belangrijke bijwerking van SGLT2-remmers, kenmerken ervan en risicofactor

A

euglykemische diabetische ketoacidose: ketoacidose waarbij glucose lager is dan 14 mmol/L.
risicofactor: koolhydraatarm dieet

25
Q

indicaties insuline

A

DM type 1, DM type 2 indien metformine en SU-derivaten niet werken

26
Q

noem een kortwerkende insuline en de kenmerken

A
  • humuline regular
  • piekwerking na 2-3 uur
  • werkingsduur: 6-8 uur
  • 30 minuten voor maaltijd inspuiten
27
Q

welke groep insulines is humuline regular

A

kortwerkend

28
Q

noem een snelwerkende insuline en de kenmerken

A
  • aspart/novorapid
  • piekwerking na 45-90 minuten
  • werkingsduur 4-5 uur
  • inspuiten direct voor, tijdens of na maaltijd
29
Q

noem een langwerkende insuline en de kenmerken

A
  • glargine/lantus
  • werkingsduur: 24 uur
  • inspuiten tussen avondeten en naar bed gaan