allergieën & infecties Flashcards
alergie algemeen
≠ intollerantie
1) allergie
- 1/3 mensen
- hypersensitiviteit reactie van immuunsysteem = mogelijk schadelijk
- prikkel = allergeen
- toename in prevalentie: meer hygiëne & minder contact met microben
–> eerste levensjaar: meer contact met microben = minder kans op latere allergieën
- bevorderende factoren: genetische predispositie, geen broers of zussen, niet naar kinderdagverblijf, westerse samenleving
alergie pathofysiologie
- eerste contact
- aanmaak van IgE door lymfoïd weefsel
- binding op mastcellen in huid & slijmvliezen
- tweede contact
- vorming antilichaam x antigen complex op mastcellen
- degranulatie mastcellen
- vrijkomen mediatoren
- histamine = vasodilatie & hogere cappilaire permeabiliteit
- leukotriën = aantrekking neutrofielen & eosinofiele = vorming arachidonzuur
- verhoogde klierexretie = traanogen & lopende neus
soorten allergieën
- lokale van gebonden IgE
- neus = allergische rhinitis = neusloop, niezen, jeuk, verstopping
- ogen = - conjuctivis = roodoog, jeuk, tranen, gezwollen
- luchtwegen = astma = hoesten & kortademig
- huid = aptische dermatitis = rood & jeuk
- acuut/chronische contacteczaam
- mond = voedselallergie = oedeem in lippen = quincke-oedeem & huiduitslag - atopie
- vroegtijdige hypersensitiviteits reacties
- bij kinderen vb: melkkorsten door koeienmelk
- familiaat voorkomen - allergenen
- inhalatie = huisstofmijt, dierenepitheel & pollen
- contact = latex & nikkel
- voedsel
- medicatie = vooral antibiotica
allergische rhinitis
= hooikoorts
1) allergenen
- graspollen = stuifmeel
–> verhoging door polluctie & opwarming van aarde = langer & vrouger
- katten & hondenepitheel
- huisstofmijt
2) symptomen
- 15min = neusloop & niezen
- overgaan in verstopte neus
- contact verbroken = mediatoren natuurlijk afbreken = symptomen verwijderen
3) geassocieerde symptomen
- allergische conjuctivitis
- 1/10: astma symptomen
- oraal allergiesyndroom: 50% van mensen met AR
–> tintelingen & jeuk bij rauwfruit & groenten
–> vaak kruisallergie met pollen
- hoofdpijn & verminderde reuk-smaak
4) diagnose
- symptomen
- subcutane huidpriktesten: allergie = lokale huidpapel
–> vooral voorarm of rug = dunnere huid = snellere reactie
5) therapie
- vermijden van allergeen
- topische antihistaminca: neusdruppels, oogdruppels of pillen
- topische corticoïden bij hardnekkige vormen
- immunotherapie
immunotherapie bij pollen
als andere therapie niet helpt
1) 16x allergeen in 16weken toendienen
2) aanmaak van IgG
3) 3 jaar verdergaan met 1x per maand
4) 80% remedie
≈ vaccin
anaflyaxie
1) ziekte
- nooit bij eerste keer: 3/4e keer
- overdreven/levenbedreigende overgevoeligheid
- bronchospansmen = dyspnoe = kortademigheid
- hypotensie = lagebloeddruk (niet door bloedverlies)
–> shock
- oedeem van stembanden & tong = stridor
2) allergenen
- hymenopteragif = wesp, bij & hommel
- voeding = scampi, schaaldieren, noten
- geneesmiddelen = penicilinne
- latex = handschoenen, medisch materiaal, condooms
3) therapie
- milde symptomen = antihistamenica & observatie patiënt
- milde symptomen + gezwollen tong/oogleden = antihistamenica, cortisone & observatie
- kortademigheid = adrenaline inhalatie of intramusculair
- shock = adrenaline intramusculair, zuurstof of intensieve zorgen
–> volwassen = 0,30mg, kind = 0,01 ml/kg
zelftoediening = epipen
4) preventie
- vermijden activiteiten op steken = buitenhuis eten, bloodvoetswandelen, tuinieren, …
- desensibilisatie/immunotherapie = opklimmende doses voor toleratie
–> allergen blokkerende IgG aanmaken
klinisch beeld anaflyaxie
vb: wespen- & bijengif
- normaal = lokale reactie = roodheid & pijn
- uitgebruik = groter = 25% mensen
- graad 1
- huidsymptomen vb: urticaria
- gezwollen tong - graad 2
- kortademigheid
- piependa ademhaling
- darmklachten - graad 3 = effectieve schock & bewustzijnverlies
- graad 4 = hart/ademstilstand
afh van
- aantal & interval van steken
- ernst van vorige reacties
- leeftijd: oudere > kind
- insect: bij > wesp
algemeen infecties
1) relatie mens & micro-organismen
- onschadelijke micro-organismen
- symbiose of commensalisme = alle plekken verbinding met huid
–> vb: huidflora = reden stikend zweet, anders geurloos of 1/2 in kamer geprikt door muggen = specifieke geuren
- schadelijke = pathogeen
–> ziek maken of doden
2) effect van mirco-organismen
- virulentie = ernst
- barrieren: ciliën inluchtwegen, maagzuur, huidbarrière
–> celiën verdwijnen door roken
- immuniteitsysteem
3) voorkomen
- grootste oorzaak dood in ontwikkelingslanden
- grotere verspreiding door: armoede, hygiëne, overbevolking, gebrek aan therapie & mobilitiet mensen
- westers = verdwijnen door hygiëne of betere controle door antibiotica
–> overgebruik = antibiotica-resistente bacterieën
groepen van micro-organismen
1) prionen
2) virussen
3) bacteriën
4) eukaryoten
prionen
- meest eenvoudig
- recent ontdekt
- enkel eiwitten
- niet doodbaar = boven 140° = niet haalbaar
- creutzfled-jacob = degeneratieve hersen ziekte
–> bij eten van besmet rundvlees
virussen
1) structuur
- DNA of RNA virussen
- DNA/RNA kern omgeven door eiwit kapsel
–> soms ook nog door eiwitenvelop
- gastheer nodig voor replicatie
- kleiner als 200nm
2) mechanisme
- RNA inplanten in menselijke cellen
- delen van menselijke cellen
- activatie van virus
- enorme replicatie van virus
2) voorbeelden
- hepatitis A, B & V virus = hepatitis
- herpes simplex = koortsblaazen
- herpes zoster-varicella = windpokken & zona
- influenzavirus = griep
- hiv = aids
- Epstein-Barr-virus = klierkoorts
- rubellavirus = rubella
- mazelen virus = mazelen
- poliovirus = kinderverlamming
bacteriën
1) structuur
- zowel DNA & RNA
- geen celkern = prokaryoten
- autonome replicatie door ribosomen
- groter als virussen
2) voorbeelden
- heamophilus influenza = luchtweg & longinfectie
- escherichia coli = blaas & nierinfectie
- salmonella = darminfectie
- neisseria gonorrheae = gonorree
- neisseria mengitidis = meningtits
- myobacterium tuberculosis = tbc
- streptococcus pyugenes = vleesetende bacterie
3) onderverdeling
- gramkleuring = grampositief & gramnegatief
- staafvormig = bacillen
- ronde = kokken
–> streptokokken = ketting, diplococcen = per 2
- anaeroben & aeroben
eukaryoten
= meest gesofisticeerd
1) protozoa
- 1 cellig
- plasmodium vivas = malaria
- trichomonas vaginalis = vaginitis
- giardia lamblia = darminfectie
2) fungi
- schimmels & gisten
- enkel aanwezig bij verminderde weerstand
- candida albicans
–> overgroei door antibiotica of slecht gereguleerde diabetes
- aspergillus
- cryptococcus
3) wormen
- darmklachten
- enterobuis vermicularis = oxyuren of aarsmaden
- taenia saginata = lintworm
- ascaris lumbricoides
voorbeelden eukaryotische worm infecties
1) enterobuis vermicularis = oxyuren of aarsmaden
- jeuk = aan aars krabben
- onder nagels = feaco-oraal of normaal verspreiden
- bacterie krijgen
–> alle beddegoed 2x wassen met 14 dagen tussen
2) taenia saginata = lintworm
- plat & breed: kop met schakels
- schakels afscheiden = feaces
- gebruiken als mest = verspreiden naar dieren & andere mensen
- weinig symptomen
- therapie = yomesan
3) ascaris lumbricoides
overdracht van infectie
1) endogene infectie = normale flora in steriele ruimten
- urineweginfectie door darmflora
- darmperforatie
- geen fysieke perforatie nodig bij onderdrukte immunitiet
2) lucht transport
- luchtweginfecties van persoon op persoon
- infectieuze druppels = droplet transmissie
- aerosolen vb: legionellose
3) faeco-oraal
- water, voeding of contact met fecaliën
- grote verspreiding door slechte toiler hygiëne in voedingsindustrie
4) vector vb: malaria in enopheles mug
5) direct contact
- seksueel = scabies (schurft) & ander soa’s
- bloedcontact = hepatits
- druggebruik intravneuz
- geboorte = veel wondjes = bloeduitwisseling moeder & kind
- naaldprikken
- slechte handhygiëne
pathogenese van infectie
1) microben in lichaam
2) binding op specifieke receptoren = inoculatie
–> elke micro-organismen heeft specifieke cel/orgaan waar effect uitvoert
3) infectie
- bacterieën = in weefsel
- virussen = in vel
4) vrijkomen van toxines & afsterven cellen
5) weefselschade
6) reactie door immuunsysteem = witteboedcellen & fagocyten
–> etter = neutrofielen: bacteriele infectie
7) productie van immuunstoffen vb: cytokines = ontsteking
8) klinisch beeld van infectie vb: koorts
koorts
1) ziekte
- effect van interleukines & TNF op hypothalamus (thermoregulatie centrum)
-> verhoging prostaglandinesynthese
–> verhoging temperatuur
= toepassing van aspirine
2) oorzaken
- infectie
- immunologische aandoeningen
- tumoren
- weefsel necrose
3) diagnose
- temperatuur meten: axillair = vaakst = 37°, sublinguaal = gevoeligst = 37,2 & rectaal = acuraatst = 37,5
- afwezigheid ≠ afwezigheid koorts: vaak bij bejaarden die aan koortswerende medicatie zitten vb: aspirine
4) neveneffecten
- stuipen bij jonge kinderen & plotse veranderingen
- toegenomen metabolsime = vermagering & spierzwakte
- zweten & vochtverlies = bloeddruk daling
- ouderen = acute verwardheid
5) behandeling
- paracetamol
- aspirine & NSAID’s
- afkoeling
- causaal maar meestal niet nodig door zelflimitatie
koorts bij jonge kinderen
1) jonger als 5 jaar
- vaak hoge koorst
- mogelijkheid tot stupes = seskes
- therapie bij koorts = suppo’s perdolan
- therapie bij stuipen = koud water bad
- door: otitis = oorontsteking, pyelonefritis door reflux & hersenvlies ontsteking = mengitis
-> stuipen houdes als 5 = wijst op andere onderliggende problematiek = dokter raadplegen
onderzoekingen bij infecties
1) ondervragingen naar eventuele bron van infectie
2) klinisch onderzoek
- lichamelijk onderzoek
- temperatuur
- afh van symptomen
- cultuur = perischaaltje
3) bloedonderzoek
- WBC & neutrofilie = bacterie
- leukopenie = viraal
- specifieke mirco-organismen (+urine, feces, sputum, etter, keel, …)
- serologie = antilichamen
–> IgG = afgelopen infectie
–> IgM = recente infectie
- DNA & RNA in bloed & ander lichaamsvochten
–> door PCR = polymerase chain reaction
4) beeldvorming
- longontsteking = thorax
- galblaasontsteking = abdomen
PCR methode
polymerase chain reaction
1) staaltje
2) transcriptase: RNA omzetting in DNA = enkel mogelijk met DNA
3) primer = polymerase
4) onderzoek naar DNA
- veel specifiek viraal DNA = positief
= altijd specifieke test
verloop van antistoffen
1) IgG
- stijgen bij infectie
- heel langzaam afnemen
- aanwezig ≠ huidige infectie
–> 2e onderzoek moet stijging aantonen = bewijs huidige infectie
- niet acute diagnose
2) IgM
- enkel aanwezig tijdens infectie
- acute diagnose
behandeling van infectie
1) antivirale middelen = virostatica
- heel specifiek
- enkel bij ernstig verlopende infecties
- acivlocir bij herpes
- aids
2) antibiotica
- enkel tegen bacterieën
- doden of verzwakken
- penicillines
- foutief gebruik = resistentie
–> ziekenhuis bacterie = verzamelnaam voor multiresistente bacteriën = MRSA of ESBL
- MRSA = methicilline resistente staphylococcus aureus
- ESBL = extended spectrum beta-lactamase
–> lactamae = afbreken beta-lactam = antibiotica
–> door overmatig gebruik bij kippen: meer antibiotica = langer leven