Ak H5 P1 Wonen In NL Flashcards

1
Q

Driestapsstrategie

A
  1. Vasthouden/retentie
    - water opslaan in de grond/oppervlaktewater
  2. Bergen
    - als vasthouden niet meer mogelijk is, afvoeren via rivieren en kanalen naar andere locatie
  3. Afvoeren
    - water afvoeren naar de zee -> niet ideaal want niet meer herbruikbaar (wordt zout door zee)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Intergraal waterbeleid

A

Samenhangend beleid wat betreft invalshoeken en schaal niveaus op het gebied van water veiligheid en watervoorziening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gevolg klimaatverandering

A
  • meer verdamping
  • meer verstedelijking
  • meer waterproblematiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Green cities

A

Groen in flats/hoogbouw
-> vertraging waterstroom (eert door blad)
-> schaduw = lagere temperaturen
-> meer zuurstof = minder stikstof
-> goed voor biodiversiteit
-> positievere plaats ervaring door burgerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leefbaarheid

A

Goede leefkwaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waterhuishouding

A

Water wordt langer vastgehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verstening

A

Door nieuwe bouw in de stad -> meer stenen. Water wordt niet opgenomen in de grond -> oppervlakte afvoer van water neemt toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kanalisatie

A

Kronkelende kanalen recht maken zodat elke druppel doorstroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Watertoets

A

Beschrijving van wijze waarop rekening moet worden gehouden met (de gevolgen van de plannen voor) de waterhuishouding bij nieuwe besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tweede delta commissie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Risicoscore

A

Kans x schade = risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bodemdaling

A
  • meer dijken -> minder overstromingen -> minder sedimentatie van klei en zand -> minder natuurlijke ophoging
  • drassige grond niet handig voor woningbouw en landbouw : droogmakerijen oplossing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inklinking

A
  • gevolg droogmakerijen
  • minder water, zorgt ervoor dat kleine deeltjes dichter op elkaar gaan zitten -> bodem zakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Veenoxidatie

A
  • vee bodem droogt, plantenresten komen in aanraking met zuurstof -> verteren = veenoxidatie -> bodem daalt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oorzaak zeespiegelstijging

A
  • water warmt op -> zet uit : meer volume
  • landijs smelt -> zeespiegelstijging
  • onregelmatig neerslagregiem -> hogere pieken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Relatieve zeespiegelstijging

A

Absolute zeespiegelstijging + bodemdaling
(Hoeveel water stijgt + hoeveel grond zakt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Stroom stelsel

A

Rivier+ alle vertakkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Stroomgebied

A

Gebied waar een rivier doorheen stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Bovenloop

A
  • snelle stroming
  • veel diepe erosie
  • v- dal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Middenloop

A
  • veel transport
  • brede erosie
  • meanderende rivieren (kronkel) erosie aan buitenkant, sedimentatie aan binnenkant)
21
Q

Benedenloop

A
  • veel sedimentatie
  • NL= rivier monding/ rivierdelta
  • veel havens
  • vruchtbare grond
22
Q

Verval

A

Hoogteverschil tussen 2 plaatsen aan een rivier

23
Q

Verhang

A

Het verval per km (hoogteverschil per km

24
Q

Debiet

A

aantal kubieke meter/sec dat door een rivier stroomt

25
Q

Piek afvoer

A

Tijdelijk extra hoge waterafvoer

26
Q

Regiem

A

Verdeling van waterafvoer (regelmatig?)
-beïnvloed door:
* verstening (vertragingstijd water wordt lager)
* bodem eigenschappen (doorlaatbaar of neemt op?)
* ontbossing (water wordt niet opgenomen/vastgehouden)
* kanalisatie (kronkel rivieren rechtgetrokken tot kanalen -> regime grilliger meet hoogteverschil)

27
Q

Gebied tussen winter dijk en zomer dijk

A

Uiterwaarden

28
Q

Zomer situatie dijk

A

Zomerbed

29
Q

Winter situatie dijk

A

Winterbed

30
Q

Smelt water rivier

A
  • smeltend ijs
31
Q

Regenwater rivier

A

Gevallen regenwater

32
Q

Gemengde rivier

A

Combinatie van gesmolten ijs en aanvulling van regenwater

33
Q

Ruimte voor de rivier project

A

Maatregelen om omgang met rivierwater te verbeteren en voorspelbaarder te maken

34
Q

9 Maatregelen ‘ruimte voor de rivier’

A
  1. Kribben
    * korte dammen die loodrecht op de rivier staan
    * doel: rivier versmallen -> stroomsnelheid neemt toe (snijdt diep uit ipv breed)
  2. Dijken versterken
    * nadeel: klei is geen stabiele ondergrond -> grond gaat inklinken
  3. Uiterwaarden verlagen
    * meer ruimte voor water
    * nadeel: sedimentatie verhoogt de uiterwaarden op natuurlijke wijze
  4. Neven geul
    * extra zijtak om waterafvoer te reguleren
    * goed voor flora en fauna
    * nadeel: kost veel gedoe, dramatische ingreep
  5. Verdiepen van zomerbed
    * river verlagen -> meer ruimte
    * nadeel: sedimentatie verhoogt zomer bed weer
  6. Obstakels verwijderen en kribbe verlagen
    * goedkope oplossing om snel waterbed te verlagen
    * kribbe verlagen geeft rivier meer ruimte zonder dat functie verloren gaat WIN WIN
  7. Dijk verleggen
    * effectief, maar DUUR & kost veel ruimte
  8. Retentie bekken
    * water tijdelijk opslaan in een ‘leeg’ gebied
    * extreme versie = nood overloop gebied (dorpjes onder water)
  9. Hoogwatergeul
    * nieuwe rivier aanleggen buiten de winter dijk
35
Q

Stadsgeografie

A

Hoe steden ontstaat, gepland worden en zich ontwikkelen

36
Q

Verschil urbanisatiegraad en urbanisatietempo

A

Graad -> in hoeverre en regio bestaat uit een stedelijk gebied
Tempo -> hoe snel een gebied verstedelijkt

37
Q

Hoe groeit een stad

A
  1. Meer buitenwijken en bedrijventerreinen
  2. Agglomeratie: groeit tegen omliggende dorpen heen
  3. Agglomeratie + steden er omheen = stadsgewest
  4. Stadsgewesten dicht tegen elkaar aan v stedelijk gebied
38
Q

Verband/gevolg vergrijzing en krimp van een stad

A
  • meer ouderen -> bedrijven en voorzieningen gaat failliet
  • minder voorzieningen -> meer krimp
  • infrastructuur onzeker -> minder geld voor ov etc
  • minder mensen = minder vraag naar woningen -> huis prijzen dalen
39
Q

Duale arbeidsmarkt

A

Gebrek aan middeklasinkomers, kansrijke hoogopgeleide vs kansarme laagopgeleide -> gedoe

40
Q

Sustainable city

A

Stad die is gebouwd met maximale aandacht voor milieu

41
Q

Urbanisatie

A

Verstedelijking (na industriële revolutie, werk in fabrieken -> meer mensen trekken naar stad) -> arbeidswijken ontstaan (vies, slecht, lawaai, gedoe)

42
Q

Suburbanisatie

A

Trek uit de stad

Welvaart neemt toe, geld voor auto -> arbeiders trekken weg uit arbeiderswijken naar omliggende dorpen

43
Q

Gevolg suburbanisatie

A
  • meer agglomeraties
  • meer forenzen (verkeer tussen werk en wonen)
  • leegloop van stad, kansarmen blijven achter
  • gebrek aan arbeiders -> gastarbeiders uit zuid Europa, Marokko en Turkije
44
Q

Science park

A

Raakvlak onderwijs, onderzoek, bedrijven

45
Q

Grens tussen 2 stroomgebieden

A

Waterscheiding

46
Q

Wijk

A

Stadsdeel, verdeeld in buurten

47
Q

Woningskenmerken vs bewonerskenmerken

A

Bewoners:
Mens
* inkomen
*leeftijd
*gezinsfase
*opleidingsniveau

Woning:
Huizen + groen
*periode van bouw
*koop/huur?
*woningtype
*huizenprijs
*onderhoudstoestand

48
Q

Re-suburbanisatie

A

Op nieuwe terugtrek naar de stad
Stad werd weer opgeknapt om kansrijke weer aan te trekken -> vinex wijken

49
Q

Subjectieve en objectieve veiligheid

A

Subjectief = hoe ervaar je de buurt
Objectief= aantal strafbare feiten in een buurt