AFP 6 lymfevatenstelsel en mamma Flashcards
Wat is het verschil tussen celullaire en humorale immuniteit
humorale = B cellen –> gaan snel delen en antilichamen maken –> zweven in bloedbaan/lymfe/weefselvloeistof –> antilichamen hechten zich aan ziekteverwekker –> word onschadelijk gemaakt
Cellulaire = T cellen –> maken antigenen op eigen membraan –> gaat als cel zelf de strijd aan –> hecht zich aan ziekteverwekker –> vernietigd hem
hoe ontstaat lymfe
- weefselvocht = bloedplasma zonder bloedcellen, trombocyten en plasma eiwitten
- weefselvocht ontstaat aan het begin van een capillairnetwerk waar de bloeddruk hoger is dan de osmotische druk
- aan het eind van het capillairnetwerk word het weefselvocht met afvalstoffen teruggezogen in de capillairen door de osmotische druk, die nu hoger is dan de bloeddruk
- ongeveer 15% van het weefselvocht wordt door de lymfecapillairen opgenomen, wanneer weefselvocht in het lymfevatenstelsel komt = het lymfe
Beschrijf de samenstelling van lymfe
hangt af van de plaats in het lichaam (bijv. dunne darm, na een frietje met mayo, hoog vetgehalte en melkwitte kleur)
wat is oedeem
te veel weefselvocht rondom de weefselcellen
benoem 4 oorzaken van oedeem
- druk in capilair groter
- doorlaatbaarheid van capillair groter
- aanzuiging in capillair kleiner
- afvoer van lymfe belemmerd
wat is het verschil tussen weefselvocht en bloedplasma
elektrolyten zijn beiden gelijk
in de bloedbaan meer eiwitten dan in weefselvocht dus een hogere cosmotische druk
hoe is het verloop van de lymfestroom
van capillairen –> naar weefselvocht –> lymfe capillairen –> lymfevaten –> lymfeknopen –> einde van lymfestroom is de angulus venosus (de hoek tussen v. subclavia en v. jugularis interna bdx)
benoem de 4 grote lymfebanen
- ductus lymfaticus dexter
- ductus lymfaticus sinister met de
- ductus thoracicus
- cisterna chyli = samenvloeiing van de trunci lumbales en intestinalis
Benoem de 3 onderdelen van de bouw van een lymfeknoop
- trabekels = soort bindweefsel tussenschotten
- reticulair bindweefsel = een soort zeef
- merg
Benoem 2 onderdelen die in het merg zitten van een lymfeknoop
- reticulumcellen
- lymfefollikels
benoem de 2 functies van de lymfeknoop
- niet specifieke immuniteit = filteren van lymfevocht –> door reticulumcellen door middel van fagocytose
- specifieke immuniteit = vorming van lymfeocyten –> in lymfefollikels met antilichamen gericht tegen antigenen
Benoem de 3 lagen van de mamma weefsel
- klierweefsel
- bindweefsel
- vetweefsel
benoem de 4 functies van het klierweefsel in de mamma
- groei in puberteit
- groei in zwangerschap
- melkproductie
- melkuitdrijving
benoem de functie van bindweefsel in de mamma
stevigheid
benoem de functie van vetweefsel in de mamma
bepaald de grootte