AFP 4 urinewegstelsel Flashcards

1
Q

benoem 5 punten wat betreft de ligging van de nieren

A
  1. retroperitoneaal
  2. achter de pancreas
  3. aan weerszijde van de aorta
  4. linker niet ligt iets hoger dan de rechter nier in verband met de lever aan de rechter kant
  5. liggen voor een deel onder de ribben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Perirenaal vet, omgeven door fascia renalis/fascie van gerota zit rondom welke organen?

A

de nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Benoem de 3 onderverdelingen/delen marcoscopisch van een nefron

A
  1. capsula renalis = kapsel
  2. cortex renalis = schors
  3. medulla renalis met mergpiramiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoem de route van het bloed van de nieren

A

a. renalis (aftakking van aorta abdominalis) –> a. interlobaris –> a. arcuate –> a. interlobularis –> vas afferens –> glomerulus –> vas efferens –> pertibulaire capillairen/ vas recta (overgang zuurstofrijk naar zuurstofarm) , bij de lis van henle –> v. interlobularis –> v. arcuate –> v. interlobaris –> v. renalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Benoem de 5 delen van een nefron microscopisch

A
  1. kapsel van Bowman
  2. proximale tubulus
  3. lis van henle
  4. distale tubulus
  5. verzamelbuis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem de 4 stappen tot productie van urine in het nefron

A
  1. filtratie in de glomerulus
  2. resorptie in tubuli
  3. excretie naar tubuli
  4. definitieve urine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Benoem de 4 functies van een nefron

A
  1. uitscheiding restproducten
  2. controle op water en zout huishouding
  3. controle op het evenwicht tussen zuren en basen
  4. productie van hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de ureter/urineleider bestaat uit 2 delen

A
  1. pars abdominalis
  2. pars pelvis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

benoem de 3 fysiologische vernauwingen, de voorkeursplekken van nefrolithiasis (nierstenen)

A
  1. overgang pyelum naar ureter
  2. overgang over de a. iliaca
  3. als de ureter door de blaaswand heen moet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

benoem de bloedvoorziening van de ureter (4 arterien)

A
  1. a. renalis
  2. a. testicularis/ ovarica
  3. a. pudenda interna
  4. a. vesicalis superior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe liggen een volle en lege blaas ten opzichte van het peritoneum

A

lege blaas = subperitoneaal gelegen
volle blaas = preperitoneaal gelegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

benoem de 3 fysiologische vernauwingen van de urethra (urinebuis) bij de man

A
  1. ostium urethrae internum
  2. pars intermedia (door bekkenbodem)
  3. ostium urethrae externum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

benoem een pathologische vernauwing van de urethra (urinebuis) bij de man

A

vernauwing door prostaathypertrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

benoem 3 soorten urine incontinentie

A
  1. stressincontinentie (inspanningsincontinentie)
  2. urgencyincontinentie (aandrangincontinentie)
  3. gemengde incontinentie, bovenstaande samen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bij wat voor een urinecontinentie spreken we bij wanneer de bekkenbodem niet goed aanspant bij drukverhoging bij vrouwen

A

stressincontinentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bij wat voor een urine incontinentie spreken we bij wanneer er te veel signalen vanuit het CZS zijn

A

urgencyincontinentie

17
Q

benoem 3 oorzaken bij nierinsufficientie

A
  1. pre renaal bijv. onvoldoende bloedtoevoer bij langdurige hypertensie
  2. renaal bijv. infecties, tumoren of toxische stoffen (diabetes)
  3. post renaal bijv. afvloedbelemmering door stenen
18
Q

wat betekenen
1. urethritis
2. cystitis
3. prostatitis
4. ureteritis
5. pyelonefritis

A
  1. ontsteking urinebuis
  2. blaasontsteking
  3. prostaat ontsteking
  4. ontsteking urineleider
  5. nierbekken ontsteking
19
Q

benoem 2 oorzaken van het ontstaan van nierstenen

A
  1. neerslaan van ionen (calciumzouten)
  2. urineweginfectie (neerslaan van bacteriën)