Actes de parole traject 1 Flashcards
De persoon draagt geen beschermende kledij
La personne ne porte pas de vêtements de protection.
De persoon gebruikt de geschikte gereedschap niet
La personne n’utilise pas les outils adéquats
De persoon riskeert te vallen
La personne risquer de tomber
De speelgoed is niet opgeruimd
Le jouets ne sont pas rangés
De speelgoed ligt op het grond
Les jouets traînent par terre.
De gevaarlijke producten zijn niet buiten het bereik van kinderen.
Le produits ne se trouvent pas hors de la portée des enfants
Iemand is gesneden
Quelqu’un s’est coupé
Mijn vriend bloedt
Mon copin saigne fort
Mijn zus is buiten bewust
Ma sœur s’est évanouie
Mijn collega ademt niet
Mon collégue ne respire plus
Mijn broer heeft zijn been gebroken
Mon frère s’est cassé le pied
Hij is gevallen
Il a fait une chute
Kan u haar naar de ziekenhuis brengen?
Pouvez-vous la conduire à l’hôpital
Kan je hem naar de dokter brengen?
Pouvez-vous le conduire chez le médicin?
Is het slachtoffer bewusteloos?
Est-ce que la victime inconsciente?
Wat doe ik?
Que dois-je faire?
Druk op de wond
Appuyez sur la plaie
Blijf kalm
Restez calme