Achtervoegsels Flashcards
1
Q
-algesie
A
Pijn
2
Q
-algie
A
Pijn
3
Q
-alis
A
Betreffend
4
Q
-ase,-asis
A
Aanwezigheid van iets
5
Q
-cèle, -coele
A
Breuk, zak
6
Q
-dese, -desis
A
Vastmaken
7
Q
-ectasy, -ectasis
A
Verwijding
8
Q
-ectomy
A
Verwijderen, wegname
9
Q
- emese, -emesis
A
Braken
10
Q
-emie
A
In het bloed
11
Q
-fagie
A
Eten
12
Q
-geen, -genese
A
Oorsprong, verwekken, vorming
13
Q
-graag, -grafie, -gram
A
Schrijven
14
Q
-graag, -grafie, -gram
A
Schrijven
15
Q
-itis
A
Ontsteking
16
Q
-logie, -loog
A
Wetenschap, studie
17
Q
-megalie
A
Groot
18
Q
-oom, -oma
A
Gezwel, tumor
19
Q
-paat, -pathie
A
Aandoening, ziekte
20
Q
-penie
A
Gebrek
21
Q
-rafie, -raphie
A
Naad
22
Q
-ragie
A
Vloeien
23
Q
-scopie
A
Kijken in
24
Q
-stase, -stasis
A
Ophouden
25
-stomie
Verbinden met
26
-therapie
Behandeling
27
-tomie
Grote insnede
28
-urie
In de urine
29
-cied, -cide
Dodend
30
-fiel, -filie
Vriend (van)
31
-foob, -fobie
Vijand (van), vrees
32
-lalie
Spreken
33
-lyse, -lysis
Ontbinding (kapot gaan)
34
-oid
Gelijkend op
35
-odynie
Pijn
36
-ose, -osis
Duidt een toestand aan
37
-plastie, -plasie
Bouwen, herstellen, vormen, ontwikkelen
38
-poëse
Vormen, maken
39
-ptose, -ptosis
Val, zakking
40
-ptysie, -ptysis
Spuwen
41
-ree, -rhee
Vloeien
42
-trofie
Voeden
43
-troop
Gericht naar, affiniteit voor
