Absorptie Flashcards

1
Q

Welke 2 belangrijke vormen van toedienen kennen we?

A

Parenterale toediening en enterale toediening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij welke vorm van parenterale toediening komt de dosis meteen in de circulatie terecht?

A

Bij een IV-injectie. Er hoeft geen absorptie te zijn. Dat is een voordeel er moeten dan ook geen epitheel barrières overwonnen worden, er is geen first-pass metabolisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke 2 manieren kan een IV-injectie toegediend worden?

A

Door middel van een bolus, hierbij wordt een volle spuit in een keer toegediend.
Het kan ook door middel van een infuus, je hebt dan een meer geleidelijke opbouw van de plasmaconcentraties. Hierbij heb je een stabielere afgifte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn nadelen van IV-injecties?

A

Ze zijn invasie, het kan lokaal irritatie veroorzaken, de te injecteren preparaten moeten steriel zijn en er mogen geen olieachtige preparaten worden gebruikt.

Een ander nadeel is de toxiciteit, eens een dosis is gegeven kan dit niet verwijderd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het voordeel van IM-injecties?

A

Dat deze acute afgifte kunnen hebben maar ook afgifte over langere termijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Van wat hangt het af of een IM-injectie acuut wordt afgegeven of op lange termijn?

A

Dit hangt af van de formulering, waterige oplossingen worden direct geabsorbeerd terwijl suspensies gaan neerslaan, door het neerslaan wordt er een depot gevormd en wordt het geneesmiddel over langere periode vrijggegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat bepaald de absorptie bij IM-injecties?

A

De mate van doorbloeding van de spier.
Als er geneesmiddelen gegeven worden die vasoconstrictie geven dan gaat dit ervoor zorgen dat de absorptie zal verminderen.
Wanneer je lichaamsbeweging hebt dan zal de doorbloeding verhogen waardoor de absorptie versneld.

Verder is absorptie ook afhankelijk van de pH en het moleculair gewicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat weet je te vertellen over het moleculair gewicht van een stof en de absorptie na IM-injectie?

A

Als het moleculair gewicht vrij laag is, tot 5000 dan kan de stof via de capillairen worden opgenomen.
Bij een hoog moleculair gewicht (>20.000) dan wordt de stof opgenomen door middel van het lymfe systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is vaak een toepassing van intra-arterieel injecties?

A

Chemotherapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat weet je te vertellen over subcutane injecties?

A

Dat deze wat betreft absorptie sterk lijken op de IM-injecties.
Wel kunnen ze pijnlijker zijn dan IM-injecties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vertel alles wat je weet over transdermale administratie?

A

Dit zijn geneesmiddelen die via de huid worden toegediend. Vaak is het dan met het oog op een lokale behandeling. Het geneesmiddel kan ook tot in de systemische circulatie gebracht worden maar dan zijn er hulpstoffen nodig zoals oppervlakte actieve stoffen die de hoornlaag beter penertreerbaar maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat weet je over inhalatie?

A

Dat dit door middel van aerosolen is die via de longblaasjes worden opgenomen.
Een deel van het geneesmiddel zal ook via het gastro-intestinale kanaal passeren en dus in het een tussenvorm tussen parenteraal en enteraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vertel iets over de plasmatijdsconcentraties van IV-injecties wat betreft een bolus of een infuus

A

Bij de bolus hebben we in het begin hele hoge concentraties omdat we gelijk de hele dosis in het systeem brengen.
Dit zal dan over de tijd heen dalen.
Bij infuus zien we net het omgekeerde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef verklaring over het begrip enteraal

A

Alle toedieningen die via het gastro-intestinale systeem worden toegediend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem de 3 manieren van enterale toediening?

A
  • Oraal
  • Sublinguaal
  • Rectaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke stappen doorloopt een geneesmiddel wat oraal wordt toegediend?

A

Eerst hebben de desintegratie, dat is het uiteenvallen van de tablet. Daarop volgt het oplossen, de dissolutie. We hebben maaglediging nodig om vervolgens absorptie te krijgen in de dunne darm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is desintegratie?

A

Het uiteenvallen van de tablet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is dissolutie?

A

Het oplossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Definieer het begrip biologische beschikbaarheid

A

De biologische beschikbaarheid is de snelheid en mate waarin de onveranderde werkzame stof of actief bestandsdeel geabsorbeerd wordt uit de farmaceutische vorm en beschikbaar komt in de algemene circulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke 2 vormen van degradatie kunnen we onderscheiden bij het begrip biologische beschikbaarheid?

A
  • Chemische degradatie bv door middel van maagzuur

- Enzymatische degradatie : Dat is metabolisatie in de darm en lever. We spreken ook wel van het first pass metabolisme.

21
Q

Wat is het fist pass effect?

A

Al de stappen van metabolisatie en afbraak die gebeuren voor een geneesmiddel in de circulatie terecht komt.

22
Q

Noem de formule van biologische beschikbaarheid

A

F = Fa (dosis van het geneesmiddel) x (1-Egut) x (1-Eliver)

23
Q

Bij welke administratie hebben we altijd een biologische beschikbaarheid van 100 of 1?

A

Bij IV-injectie want daarbij wordt de volledige dosis toegediend in het systeem.

24
Q

Wat is de relatie tussen de biologische beschikbaarheid en de plasmaconcentratie?

A

Als de biologische beschikbaarheid daalt dan daalt ook de plasmaconcentratie. Ze zijn dus rechtevenredig aan elkaar.

25
Q

Wat weergeeft de afkorting AUC?

A

Area under the curve. Dit is de mate voor systemische blootstelling.
Ook te zien als het oppervlakte onder de plasmaconcentratie tijdscurve.

26
Q

Wat is het verschil tussen een absolute en een relatieve biologische beschikbaarheid?

A
  • Absolute biologische beschikbaarheid vergelijkt bv oraal tussen IV. Daarbij staat er onder de streep altijd IV.
  • Bij relatieve biologische beschikbaarheid is er een vergelijking tussen 2 verschillende toedieningsvormen maar geen IV.
27
Q

Geef de formule voor absolute biologische beschikbaarheid

A

AUCiv / Dosis IV x 100%

28
Q

Wat zegt het dat we bij de formule van absolute biologische beschikbaarheid op bv 86% uitkomen?

A

Stel we vergelijken oraal met IV en we komen op 86% uit dan wilt dat zeggen dat 86% van de initiële dosis die gegeven is in de circulatie terecht komt bij orale dosering.

29
Q

Wanneer is de biologische beschikbaarheid gevoelig aan variabiliteit?

A

Bij een hele lage biologische beschikbaarheid.

30
Q

Voor wat staat %CV?

A

Dit is de variatie coëfficiënt. Dit is de verhouding van de standaard deviatie tot het gemiddelde.

Dus kort gezegd de variatie op het gemiddelde .

31
Q

Waarom is een lage absolute biologische beschikbaarheid een risico voor onder of overdosering?

A

Omdat je vaak bij een lage biologische beschikbaarheid meerdere dosissen nodig hebt m een effectieve plasmaconcentratie te bekomen die ook effectief is.
Als je 1 dosis geeft kom je meestal onder de therapeutische range.
Bij 3 dosissen ga je bij een deel wel in de therapeutische range zitten en een deel is overgedoseerd.
Bij 2 dosissen ga je voor een groot deel in de therapeutische range zitten maar bij een ander deel er onder, dit is dan een gevaar bv bij antibiotica ivm het creëren van resistentie.

32
Q

De fysiologie van het gastro-intestinale stelsel kan een rol spelen bij de absorptie van een geneesmiddel.

Geef een kort weer wat de voordelen en nadelen zijn wat betreft absorptie in de mond.

A

Er kan absorptie zijn van sublinguale tabletten.
Er is hier een goede bloedtoevoer.
Meestal voor stoffen die zeer potent zijn en waar een lage dosis van nodig is.

De transit tijd in de mond is zeer kort en het oppervlakte waarover absorptie kan plaatsvinden is klein er kunnen dus geen grote hoeveelheden geabsorbeerd worden.

33
Q

De fysiologie van het gastro-intestinale stelsel kan een rol spelen bij de absorptie van een geneesmiddel.

Geef een kort weer wat de voordelen en nadelen zijn wat betreft absorptie in de slokdarm.

A

Hier vind geen absorptie plaats omdat de membraan te dik is.

34
Q

De fysiologie van het gastro-intestinale stelsel kan een rol spelen bij de absorptie van een geneesmiddel.

Geef een kort weer wat de voordelen en nadelen zijn wat betreft absorptie in de maag.

A

We hebben in de maag een pH tussen de 1-3, zwakke zuren zijn hier voornamelijk niet-geioniseerd.
Als er absorptie plaats vindt dan zou dit van de zwakke zuren zijn.

Het nadeel van de maag is dat het oppervlakte waarover absorptie kan plaats vinden klein is.

35
Q

De fysiologie van het gastro-intestinale stelsel kan een rol spelen bij de absorptie van een geneesmiddel.

Geef een kort weer wat de voordelen en nadelen zijn wat betreft absorptie in de duodenum.

A

Via de galsecretie komen er galzouten vrij. Dit zorgt voor solubilisatie van lipofiele geneesmiddelen.

Het oppervlakte voor absorptie is hier ook vrij groot.

36
Q

De fysiologie van het gastro-intestinale stelsel kan een rol spelen bij de absorptie van een geneesmiddel.

Geef een kort weer wat de voordelen en nadelen zijn wat betreft absorptie in de dunne darm.

A

Hier vindt de meeste absorptie plaats omdat het oppervlakte enorm is, de transit tijd is lang en de doorbloeding is goed.

37
Q

De fysiologie van het gastro-intestinale stelsel kan een rol spelen bij de absorptie van een geneesmiddel.

Geef een kort weer wat de voordelen en nadelen zijn wat betreft absorptie in de dikke darm.

A

Hier gebeurt ook wel wat absorptie.

Toedienen van een zetpil zorgt voor absorptie in het lagere deel van het colon en rectum.
Daar heb je geen first-pass metabolisme. Op die manier komt er een groter deel van het geneesmiddel in de systemische circulatie.

38
Q

Wat is een zeer belangrijke snelheidsbepalende stap voor absorptie?

A

Maaglediging. In de maag is er weinig absorptie dus het geneesmiddel moet eruit geraken voor het geabsorbeerd kan worden.

39
Q

Welke factoren beïnvloeden maaglediging?

A
  • Volume van het ingenomen voedsel, vast voedsel zorgt voor een vertraging terwijl vloeibaar voedsel zorgt voor versnellen.
  • Type van maaltijd, vetten en koolhydraten vertragen. Temperatuur heeft ook een rol
  • Lichaamshouding, liggen op linkerzijde doet het vertragen terwijl staand het versneld wordt
  • Bepaalde geneesmiddelen, sommige zorgen voor een vertragend effect terwijl anderen juist versnellen.
40
Q

Een tragere maaglediging geeft een tragere absorptie en een hogere Cmax

Is dit juist?

A

Nee het geeft juist een lagere Cmax.

41
Q

Wat kunnen P-gp pompen doen?

A

Het staat voor P-glycoproteine pompen, deze kunnen zorgen voor een efflux van het geneesmiddel. Ze zitten in de wand van de darm en kunnen dus het geneesmiddel terug de darm in brengen. Ook zitten er metabolisatie enzymen in de darmwand, als er metabolieten gevormd worden kunnen deze met de P-glycoproteine pomp terug in het lumen worden gebracht.

42
Q

Wat weet je over de invloed van biofarmaceutische factoren op de absorptie?

A

Dit zijn factoren die gelinkt zijn aan de formulering, ook wel de gallische vorm van het geneesmiddel.
Denk aan het voorbeeld met de tablet, tablet met vertraagde afgifte en het drankje.

Het zijn drie formuleringen met dezelfde AUC maar we zien toch andere effecten.

43
Q

Waarom wordt er soms een pro-groep aan een geneesmiddel toegevoegd?

A

Omdat het geneesmiddel redelijk instabiel is.
Vaak zijn dit geneesmiddelen die zeer gevoelig zijn voor biologische afbraak maar ze hebben een werkzaam bestandsdeel wat we toch perse willen gebruiken.
We hangen er dan een chemische groep aan die het geneesmiddel beschermt. Het geneesmiddel moet hier uiteindelijk wel los van komen om zijn effect te hebben.

44
Q

Wat is de invloed van voedsel op absorptie?

A

Het speelt een belangrijke rol. Het kan verschillende effecten hebben, zowel het verhogen als verlagen van de biologische beschikbaarheid.

Bij opname van voedsel krijgen we galsecretie, dat kan zorgen voor het oplossen van het geneesmiddel.

Meestal gaat voedsel absorptie tegen gaan of vertragen. Bijvoorbeeld geneesmiddelen die binden aan bepaalde voedingsdelen. Houdt hierbij in gedachte dat enkel niet gebonden geneesmiddelen de membraan kunnen passeren.
Bepaalde componenten in voedsel worden opgenomen door transportsystemen waardoor het geneesmiddel moet opgenomen wordt, dat kan competitie geven.

45
Q

Hebben geneesmiddel interacties een invloed op de absorptie van een geneesmiddel?

A

Ja, de pH in de maag kan hierdoor gewijzigd worden, de transittijd kan beïnvloed worden maar ze kunnen ook in competitie gaan voor hetzelfde actief transport systeem. Hierdoor kan dit systeem sneller verzadigd zijn waardoor er minder absorptie is.

46
Q

Kan de leeftijd van een patiënt invloed hebben op de absorptie?

A

Ja, oudere patiënten hebben een hogere pH in de maag en een verminderde maaglediging en moliteit

47
Q

Kan de ziekte toestand van de patiënt een invloed hebben op de absorptie?

A

Ja.

48
Q

Wat zijn andere factoren die invloed kunnen hebben op asborptie?

A

Bv lichaamsbeweging in het geval van een IM-injectie.

De aanwezigheid van gal/galzouten kan een invloed hebben.

49
Q

Is dit juist of onjuist?

Een pro-groep aan een geneesmiddel zorgt ervoor dat de biologische beschikbaarheid van een geneesmiddel daalt.

A

Onjuist.

Het doel van een pro-groep is om de biologische beschikbaarheid van een geneesmiddel te doen verhogen.

Hiervoor is er wel afsplitsing nodig van de pro-groep van de werkzame stof. Dit kan al in het lumen van de darm plaats vinden maar het kan ook plaats vinden in het cytosol van de mucosale cellen.