Aan tafel... Flashcards
1
Q
beker
A
beker
2
Q
kopje
A
kopje
3
Q
glas (drinken)
A
glas (drinken)
4
Q
rietje
A
rietje
5
Q
bord (eten)
A
bord (eten)
6
Q
mes
A
mes
7
Q
scherp
A
scherp
8
Q
snijden
A
snijden
9
Q
vork
A
vork
10
Q
lepel
A
lepel
11
Q
theelepel
A
theelepel
12
Q
theepot
A
theepot
13
Q
tafelkleed / tafellaken
A
tafelkleed / tafellaken
14
Q
tafel dekken
A
tafel dekken
15
Q
koken (maaltijd bereiden)
A
koken (maaltijd bereiden)