9.3 De totalitaire systemen Flashcards

1
Q

Wie werd de leider van de NSDAP?

A

Adolf Hitler.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

A Wat deden de fascisten in 1922?

B waarom deden ze dat?

A

A Een mars op Rome.

B Omdat ze de regeringsmacht wilden krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

A Wat werd er in 1919 in Italië gevormd?

B En door wie werd het gevormd?

A

A De Fascistische beweging.

B Benito Mussolini.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom liet Stalin de koelakken liquideren?

A

Zo werden de zelfstandige boeren uitgeschakeld en gingen hun bedrijfen op in collectieve boerderijen (kolchozen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurde er in Rusland van 1936 tot 1938?

A

Ruim de helft van alle communisten werd slachtoffer van De grote terreur die Stalin organiseerden om de partij te zuiveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat deed Stalin vanaf 1929?

A

Stalin bouwde vanaf 1929 met brute terreur een industriële samenleving. (In een gedetailleerd 5 jaren plan werd door de overheid verteld wat er moest worden geproduceerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat gebeurde er in 1924 in Rusland?

A

Na Lenin’s dood kwam Stalin aan de macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurde er in 1922 in Rusland?

A

De communisten wisten in 1922 hun vijand te verslaan. Ze vestigde een strak geleide partij staat de Sovjet-Unie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat verklaarde Lenin aan de bevolking na zijn revolutie ? (Wat niet waar was)

A

Dat alle macht aan de Sovjets was gegeven wat in werkelijkheid een staatsgreep was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurde er op 7 november 1917 in Rusland?

A

Lenin gaf het sein voor de opstand. De bolsjewieken namen belangrijke gebouwen in en het winterpaleis, waar de regering werd gearresteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe zetten Lenin de bevolking tegen de regering op?

A

Door de bevolking brood en vrede te beloven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

A Wanneer was de revolutie in Rusland begonnen?

B Hoe heette deze revolutie?

A

A De revolutie was begonnen in 1917.

B De revolutie heet de Oktoberrevolutie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom werden de Bolsjewieken door Duitsland geholpen?

A

Duitsland hoopte de chaos in Rusland te vergroten en het land uit de oorlog te halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat was het doel van Lenin?

A

Lenin wou het kapitalisme en het privebezit van de productiemiddelen in Rusland afschaffen en een dictatuur vestigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de bolsjewieken?

A

Russische aanhangers van het communisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar was Lenin de leider van?

A

De bolsjewieken.

17
Q

Hoe zagen de nazis de joden?

A

Ze zagen de joden als geen godsdienst maar een ras waarmee het germaanse ras verwikkeld is in een strijd van leven en dood.

18
Q

Wat waren de overeenkomsten tussen fascisme nationaalsocialisme en communisme?

A

Antidemocratisch en totalitair.

19
Q

Wat was het doel van communisme?

A

Ze wezen het nationalisme af. En was anti religieus. Ze wilden kapitalisme vernietigen en alle bedrijfen in handen van de staat brengen.

20
Q

Wat is antisemitisme?

A

De discriminerende en racistische behandeling van Joden op basis van hun etniciteit of religie.

21
Q

Wat is de SS?

A

De elite organisatie van de nazis.

22
Q

Wat is de SA?

A

Het partij leger van de nazis.

23
Q

Wat is rassenleer?

A

Dat het Arische ras superieur aan minderwarige rassen.

24
Q

Wat waren kenmerken van de nazis?

A

Ze zagen zich als erfgenamen van de germanen. Extreem nationalistisch en geweldadig.

25
Q

Wat zijn de kenmerken van facisme?

A

Fascisten: romeinse rijk als voorbeeld, naam afgeleid van de romeinse fasces. En extreem nationalistisch en geweldadig. Partijleger.

26
Q

Wat moesten alle organisaties doen in Duitsland na 1934?

A

De ideologie van het Nationaalsocialisme volgen. Om deze gelijkschaling af te dwingen werden nazi’s overal aangesteld.

27
Q

Wanneer stierf President Hindenburg?

A

In 1934.

28
Q

Wat gebeurde er in 1933 in Duitsland?

A

President Hindenburg benoemde Hitler begin 1933 tot kanselier nadat zijn partij het grootste in rijksdag was geworden.

29
Q

Hitlers rol leek uitgespeeld toen de economie opbloeide. Hoezo werd zijn aanhang later weer groter?

A

Omdat met de crisis van de jaren 30 er weer meer belangstelling voor was.

30
Q

A Hoe heet de mars die op Berlijn werd gehouden?

B In welke jaar werd deze mars gehouden?

A

A Bierkellerputsch

B In 1923.

31
Q

Waar stond NSDAP voor?

A

Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij.