8. Deutrostomen Flashcards

1
Q

Lichaamsbouw Enchinodermata

A
  • Uitsluitend in zeewater
  • Soms sessiel
  • Endoskelet : harde kalkplaten met duizende neurosensorische cellen onder epidermis + vaak stekels die kunnen versmelten tot 1 pantser
  • Vrijzwemmende larven (bilateraal symmetrisch
  • Adulten : radiaal symmetrisch (mond is referentiepunt)
  • longitudinale en circulaire spieren onder huid
  • Ambulacraal systeem + Madrepoorplaat
  • Groot coeloom met complex tubussysteem (circulatie en respiratie via papulae)
  • Open bloedsomloop : circulair kanaal met 5 radiale vertakkingen
  • Zenuwstelsel : zelfde symmetrie maar geen hersenen
  • Spijsvertering : maag en spijsverteringsklieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Lichaamsfunctie Enchinodermata

A
  • Ademhaling : ambulacraalvoetjes en papulae
  • Excretie : via papulae
  • Autotomie : collageen weefsel onder huid - regeneratievermogen
  • Voortplanting : soms aseksueel (splitsing) - vaak seksueel : externe bevruchting en ontwikkeling (gescheiden geslacht) - larve ondergaat metamorfose van bilaterale symmetrie naar radiale
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef de 5 classes van Enchinodermata

A
  • Asteroidea = zeesterren
  • Ophiuroidea = slangsterren en brokkelsterren
  • Echinoidea = zee-egels en zanddollars
  • Holothuroidea = zeekomkommers
  • Crinoidea = zeelelies en veersterren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Asteroidea

A

= zeesterren
vb. gewone zeester, zeemadeliefje, doornkoorn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ophiuroidea

A

= slangsterren
* geen anus
* voetjes hebben geen locomotie-functie, enkel gebruikt voor voedsel
* Armen gebruikt voor voortrollen
* Nachtdieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Echinoidea

A

= Zee-egels en zanddollars
vb. zeeappel en platte zeekomkommer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Holothuroidea

A

= zeekomkommer
* voetjes rond mond die gebruikt worden voor voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Crinoidea

A

= Zeelelies of veersterren
* Zeelelies : calynx op lange, flexibele steel - verankerd in substraat
* Veersterren : enkel steel tijdens larvale fase - verankeren aan substraat of verplaatsen zich met cirri

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Toepassingen van Enchinodermata

A
  • zeekomkommers en zee-egels zijn voedselbronnen voor de mens
  • autotomie en regeneratievermogen
  • zee-egel is belangrijk diermodel voor ontwikkelingsbiologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken van chordata

A
  • Dorsale zenuwstreng : hersenen en ruggenmerg
  • Notochord = chorda dorsalis : verleent steun en maakt beweging moglijk (soms enkel in larvaal stadium, later wervelkolom)
  • Kieuwzakje of kieuwspleten : instulpingen van ectoderm die contact maken met instulpingen van endoderm (soms enkel in larvaal stadium)
  • Postanale staart
  • myomeren : spieren gerangschikt in gesegmenteerde banden = somieten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 subklasse van chordaten

A
  • Urochordata = tunica = manteldieren
  • Cephalochordata = lancetvisjes
  • Somatochordata = vertebrata = gewervelden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bespreek de Urochordata

A
  • Mariene dieren : zakpijpen, salpen en mantelvisjes
  • Larven zijn kikkervis-achtig, vrij zwemmend, eten niet, zenuwstreng en notochord enkel in staartgedeelte
  • Adulte verliezen staart en notochord : immobiele filtervoeders - lichaam is omgeven door cellulosewand = tunica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bespreek Cephalochordata

A

= lancetvisjes (hebben ingegraven staart)
* Zenuwstreng + notochord over hele lichaam (heel hun leven)
* Doorzichtige huid (hoofd slecht onderscheidbaar)
* Voedsel : plankton geleverd door cilia-gegenereerde stromen
* Meer kieuwspleten dan vissen
* Het dichtste bij vertebraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kenmerken van somatochordata

A
  • Wervelkolom : omsluit en beschermt de dorsale zenuwstreng/neurale buis
  • Kop : onderscheiden en goed gedifferentieerde kop met hersenen en sensorische organen - omgeven door schedel (craniata)
  • Neurale crestcellen : unieke groep embryonale cellen die vele vertebraatstructuren vormen
  • Endoskelet : kraakbeen/been maakt extreme groei en bijzondere bewegingen mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Evolutie vertebrata

A
  • Eerst : kaakloze vissen
  • Dan werken vissen met kaken dominant
  • Opvolgers = amfibiën (gingen op land)
  • Reptielen vervingen amfibiën door beter aan te passen aan het land
  • Laatste zoogdieren en vogels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

5 klasse vertebraten

A
  • Vissen
  • Amphibia
  • Reptielen
  • Aves
  • Mammalia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Agnata

A

= kaakloze gewervelde
* Eerste vissen
* Rudimentaire wervels : notochord blijft
* Kieuwzakjes monden uit in buitenwereld via poriën
* Slijmprikken : schedel uit kraakbeen en geen wervels of kaken
* Prikken : schedel en begin van wervels uit kraakbeen maar geen kaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Gnathostomata

A

= kaakbijters
* Notochord in adulten vervangen door wervelkolom
* Gepaarde aanhangsels zoals vinnen
* Acanthodii = doornige vissen
* Placodermi = gepantserde vissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Eigenschappen van vissen (met kaken)

A
  • Meest diverse groep van vertebraten : grootte, vorm, kleur en verschijning
  • Meer dan helft van vertebraten zijn vissen
  • Wervelkolom
  • Kaken en gepaarde aanhangsels
  • Inwendige kieuwen : fijne weefsels met veel bloedvaten
  • Enkelvoudige bloedsomloop (gesloten)
  • Nutritionele deficiëntie : kunnen zelf geen aromatische AZ aanmaken (Phe, Tyr, Try)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kenmerken van Chondrichthyes

A

= kraakbeenvissen
* Licht flexibel gecalcificeerd kraakbeenskelet
* Gepaarde borst- en buikvinnen : 1 à 2 rugvinnen, 1 anale vin en heterocervale staart
* Spoelvormig lichaam bij haaien / dorsoventraal afgeplat bij roggen
* Placoïde schubben
* ventrale mond met tanden (tanden staan niet vast in kaak)
* Kieuwen met uitwendig zichtbare kieuwspleten
* 2 spiracula
* Goed ontwikkeld lateraal lijnsysteem
* Geen zwemblaas
* Hart : 1 atrium en 1 ventrikel (2 hartkamers)

21
Q

Levenswijze Chondrichthyes

A
  • Vaak carnivoor of plankton
  • Zeewater : haaien in openwater en roggen op de bodem
  • Inwendige bevruchting
  • Levend geboren pups (lange draagtijd en weinig nakomelingen)
22
Q

Kenmerken van beenvissen

A
  • Adaptatie zodat ze het waterleven domineren
  • Zwaar intern skelet > been
  • Basisbouw is spoelvormig met vee variaties
  • Kieuwen bedekt met operculum
  • Gepaarde vinnen en homocercale staartvin
  • Elasmoïde schubben
  • Hart : 1 atrium en 1 ventrikel ( 2 kamers)
  • Meestal zwemblaas
23
Q

Levenswijze van de beenvis

A
  • Zoetwater en zeewater
  • Zwemblaas voor neutraal drijfvermogen - physostomen of physoclisten
  • Goed ontwikkeld zijlijnsysteem
  • Meestal externe bevruchting
24
Q

2 klassen beenvissen

A
  • Actinopterygii = straalvissen
  • Sarcopterygii = waaier- of kwastvinnige
25
Q

Actinopterygii

A

= straalvissen
* Parallelle benige stralen ondersteunen elke vin
* Vinnen hebben geen spieren
* meeste van huidige levende beenvissen
* Acipenseriformes = steurachtige
* Lepisosteiformes = beensnoeken

26
Q

Sarcopterygii

A

= waaier- of kwastvinnige
* gepaarde vinnen die bestaan uit een lange, vlezige, musculaire lob ondersteund door centrale beentjes
* 8 overlevende species :
* Dipnoi = longvissen
* Actinistia = coelacanth = voorloper van amphibie

27
Q

Toepassingen van beenvissen

A
  • Danio rerio = zebravis voor onderzoek (leeft 3 weken tot een maand)
  • Notobranchus Furzeri = killvis (leeft 3 jaar)
  • Amphiprion ocellaris = clownvis (hermafrodiet - protandrie/protogynie)
28
Q

Kenmerken amphibia

A
  • Tetrapoda : vingers + tenen
  • Grotendeels verbeend skelet
  • Choanae
  • Huid : naakt, vochtig en klierrijk
  • Uitwendige kieuwen bij larven - longademhaling en/of huidademhaling bij adulten
  • Longvenen voeren O2 bloed uit longen naar hart
  • Hart is gedeeltelijk gecompartimentaliseered : 2 atria en 1 ventrikel (3 kamers) - begin dubbele bloedsomloop (systemische en pulmonale)
29
Q

Ichtyostega

A
  • Efficiënte voorpoten : kruipen
  • Verbeterde reuk en gehoor
  • Visachtig en meestal in het qater
30
Q

Tiktaalik

A

= overgang tussen vissen en Ichtyostega
* Schouders en bekkenbeenderen zoals amfibieën
* Gelobde vinnen zoals waariervinnige vissen
* Meestal in water : kieuwen en schubben - op land : voedesel zoeken

31
Q

Levenswijze Amphibia

A
  • Leven tussen zoetwater en land
  • Stevig benig skelet en poten
  • Carnivoor buiten larvale Anura
  • Metamorfose: aquatische larve naar adult
  • Externe bevruchting (Anura)
  • Interne bevruchting (Caudata en Apoda) : eieren ontwikkelen extern in waterig milieu
32
Q

3 klassen Amphibia

A
  • Anura = zonder staart (kikker en pad)
  • Caudata = Urodela = zichtbare staart (salamander)
  • Apoda = zonder poten (wormsalamander)
33
Q

Anura

A

= kikkers en padden
* Geen staart
* Kikkers : Gladde, natte huid en lange poten en leven in of nabij water
* Padden : gebobbelde droge huid en korte poten en leven op het land
* Uitwendige bevruchting in water
* Kikkervisjes ondergaan metamorphose

34
Q

Caudata

A

= Urodela of salamanders
* zichtbare staart
* lang lichaam en gladde, natte huid
* Leven op vochtige plaatsen
* Interne bevruchting : spermatofoor
* Larven hebben uitwendige kieuwen maar lijken op adulten

35
Q

Apoda

A

= wormsalamander
* Geen poten
* Tropisch ingegraven, meestal blind
* Kaken met tanden om wormen te eten

36
Q

Bespreek de Fylogenie van levende vertebraten

A
  • Rudimentaire wervels
  • Kaken vs. Monddelen : kaken zijn ontstaan bij vissen en monddelen al bij insecten
37
Q

Kenmerken van Reptila

A
  • Tetrapoda : skelet volledig verbeend
  • Verhemelte tussen mond- en neusholte
  • Droge huid met hoornschubben die het lichaam bedekken en waterverlies tegengaan
  • Longademheming met thoracale ventilatie
  • Hart met 2 atria en 2 onvolledig gescheiden ventrikels : krokodil heeft wel 4 hartkamers
  • Dubbele bloedsomloop : systematische en pulmonale omloop zodat zuurstof efficiënter naar het lichaam wordt gebracht
  • Inwendige bevruchting : ovipaar of vivipaar
  • Rechtstreekse ontwikkeling : geen larvale fase
  • Voortplanting op land
  • Cleidoïsch, amnioot ei met lederschaal - 4 extra-embryonale vliezen : Amnion, Allontois, Dooierzak en Chorion
38
Q

Levenswijze van Reptila

A
  • Landdieren : sommige soorten keerden terug naar het water
  • Cleidoïsche eieren ontwikkelen op land of inwendig
  • Herbivoor of carnivoor
  • Ectoderm of koudbloedig (kunnen eigen lichaamstemperatuur niet regelen - warmte komt van buitenaf)
  • Interne bevruchting : sperma bevrucht eieren voor een protectief membraan te vormen - lederachtige schaal vormt na bevruchting
39
Q

Evolutie en classificatie van Reptila

A
  • Anapsida : uitgestorven orden + 1 huidige orde = schildpadden
  • Synapsida : uitgestorven orden + Therapsiden = evolueerden in zoogdieren
  • Diapsida : uitgestorven orden + Archosauria = krokodikkel, dinosauriën en vogels + Lipidosauria = hagedissen, slangen en tuatara
40
Q

Archaeopteryx

A

= eerste vogel
* Tanden en veren op vleugels en staart
* Voorste ledenmaten leken qua skelet op poten

41
Q

Typische kenmerken Aves

A
  • Tetrapoda met vleugels
  • Schubben enkel op achterpoten - voorpoten omgevormd tot vleugels
  • Huid : klierloos buiten stuitklier
  • Hoornsnavel zonder tanden
  • Longen met buizenstelsel en luchtzakken
  • Hart met 2 atria en 2 ventrikels (4 kamerhart)
  • Cleidoösch, amnioot ei met kalkschaal
  • Vliegskelet : dunne en holle beenderen die vaak gefusioneerd zijn
  • Veren laten vliegen toe + behouden warmte (endotherm)
42
Q

Levenswijze van Aves

A
  • Aanpassingen aan vliegen :
    1. Efficiënte ademhaling : lucht passeert doorheen longen in 1 richting
    2. Efficiënte circulatie : spieren krijgen volledig zuurstofrijk bloed en hebben snelle hartslag
    3. Endotherm : hoge lichaamstemperatuur (40 - 42 °C) = hoog metabolisme
    4. Vliegende vogels hebben kam op borstbeen + wensbeen voor aanhechting van vliegspieren (gefusioneerde sleutelbeenderen)
  • Veren bieden draagvlak voor vliegen + warmte-isolatie
  • Inwendige bevruchting : cloaca kus
  • Cleidoïsche eieren ontwikkelen op land met broedzorg voor ouders
  • Nestvlieders of nestblijvers (vb. vrouwelijke eend met jongeren / mannelijke kneu voedert jongeren)
43
Q

Classificatie Aves

A

+ 30 orden op basis van bek en poten
* Passeriformes = zangvogels : grootste orde met meer dan 5000 soorten

44
Q

Kenmerken van Mammalia

A
  • Tetrapoda : nagels, klauwen of hoeven
  • Skelet bijna volledig verbeend (ook kraakbeen aanwezig)
  • Heterodont gebit : differentiatie van tanden naargelang eetwijze
  • Diafragma tussen buik- en borstholte
  • Hart met 2 atria en 2 ventrikels (4 kamerhart)
  • Endotherm
  • Klierrijke huid met haren : lange, keratine-rijke filamenten die uit haarfollikels groeien - wartme, camouflage, verdediging of sensorische waarnemingen
  • Borstklieren (vrouwtjes) kunnen melk secreteren
  • Inwendige bevruchting : penispenetratie
  • Amnioot ei dat inwendig ontwikkeld + placenta dat foetaal en moederlijk bloed in contact brengt
45
Q

Levenswijze van Mammalia

A
  • Verschillende speciale adaptaties :
    1. Gespecialiseerde tanden : vertering van herbivoren via partnervormig met bacteria die cellulose afbreken
    2. Ontwikkeling van hoeven en hoors : hoeven zijn gespecialiseerde keratine structuren (onevenhoevige = 1 teen is 1 hoef zoals paard / evenhoevige = 2 of 4 tenen is 1 hoef zoals kamelen) - hoorns zijn gemaakt uit centraal been omgeven door keratine laag - gewei is puur been
    3. Leven op land of water
    4. Vliegende zoogdieren zoals vleermuizen : Vlieghuid is lederachtig membraan dat gespannen is tussen uitgegroeide voorpoten, romp en achterpoten + navigeren in het donker via echolocatie
    5. Zwemmende zoogdieren zoals zeeroofdieren (walvisachtigen) : voor- en achterpoten zijn omgevormd tot zwempoten of vinnen
46
Q

Classificatie van Mamalia

A
  • Prototheria : meest primitieve zoogdieren - Monotremata : eierleggende zoogdieren met cloaca en zonder tepels = vogelbekdier, mierenegel en vachtegel (enige levende soorten)
  • Theria : vivipaar, jongen worden levend geboren
    1. Metatheria - Marsupialia : buideldieren - ei met 4 extra-embryonale lagen maar zonder schaal : embryo wordt korte tijd gevoed door dooier en kruipt daarna in buidelzak waar het hecht aan een tepel om verder te ontwikkelen zoals kangoeroe, opossum en koalabeer
    2. Eutheria - 19 orden : maken placenta die instaat voor voeding van foetus en vormt foetaal en moederlijk weefsel
47
Q

2 kenmerken van primaten

A
  • Arboreale levenswijze
  • Binoculair zicht
48
Q

2 groepen primates

A
  1. Prosimianen : nachtdieren en slechts enkele overlevende zoals lemuren, lori’s en spookdiertjes
  2. Antropoïden : dagdieren en omvatten apen, mensapen en mensen
    * Sommige migreegde naar Zuid-Amerika = afstammelingen = nieuwe wereld apen = breedneusapen : leven in bomen en grijpen objecten met lange beweegbare staarten
    * Andere bleven in Afrika = Oude wereld apen = smalneusapen : leven in bomen of op de grond en hebben geen grijpstaarten - Hominoidea = gibbons, mensapen en mensen, hebben groteren hersenen en meer sociale interactie