7.3, namen van anorganische stoffen Flashcards

1
Q

een

A

mono

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

twee

A

di

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

drie

A

tri

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vier

A

tetra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vijf

A

penta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zes

A

hexa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zeven

A

hepta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

acht

A

octa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waterstof

A

hybride

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stikstof

A

nitride

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

zuurstof

A

oxide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

koolstof

A

carbide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

fosfor

A

fosfide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zwavel

A

sulfide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

fluor

A

fluoride

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

chloor

A

chloride

17
Q

broom

A

bromide

18
Q

jood

A

jodide

19
Q

Covalente binding

A

Binding door gemeenschappelijk elektronen paar

20
Q

Atoombinding

A

Binding doormidden van bindend elektronen paar

21
Q

Polaire stoffen

A

Stoffen met een dipool. Mengen goed onderling, maar niet met apolaire stoffen

22
Q

Apolaire stoffen

A

Stoffen zonder dipool. Mengen onderling goed, mengen niet met polaire stoffen (0-0,40)

23
Q

Ion binding

A

Ontstaat door elektronen overdracht

24
Q

Hoe herken je apolaire stof?

A

Als een molecuul uit een lange keten bestaat van C’tjes en H’tjes is die apolaire

25
Q

Hoe herken je een polaire stof?

A

Als een stof een OH groep heeft en een vrij klein molecuul heeft