683-750 Flashcards
1
Q
adhuc
A
tot nu toe, nog altijd
2
Q
plerumque
A
meestal
3
Q
frustra
A
tevergeefs
4
Q
subito
A
plotseling
5
Q
circiter
A
ongeveer
6
Q
satis
A
genoeg, nogal
7
Q
inde
A
vandaar, daarna, daarom
8
Q
tum/tunc
A
op dat moment, dan
9
Q
rursus
A
opnieuw
10
Q
numquam
A
nooit
11
Q
fere
A
bijna, meestal
12
Q
quasi
A
als het ware
13
Q
potius
A
eerder, liever
14
Q
ibi
A
daar
15
Q
eo
A
daarheen, daardoor
16
Q
tantum
A
zoveel, alleen maar
17
Q
usque
A
ononderbroken
18
Q
diu
A
lange tijd
19
Q
parum
A
onvoldoende
20
Q
omnino
A
helemaal
21
Q
quondam
A
ooit
22
Q
illic
A
daar
23
Q
denique
A
ten slotte
24
Q
ita
A
zo
25
Q
olim
A
eens
26
Q
una
A
samen
27
Q
forte
A
toevallig