320-419 Flashcards
iugum
i
o
het juk
de bergkam
adventus
us
m
de aankomst
hostis
hostis
m
de vijand
regnum
i
o
het koninkrijk
de heerschappij
res
rei
v
de zaak
plenus +
+ gen
a, um
vol
lumen
luminis
o
het licht
parvus
a, um
klein
pauci
ae, a
weinig
integer
a, um
ongeschonden
ratio
rationis
v
de rekening
de redenering
mens
mentis, v
de geest
het verstand
ala
ae
v
de vleugel
dextra
ae
v
de rechterhand
ignarus +
+ gen
a, um
niet op de hoogte van
multi
ae, a
veel
longus
a, um
lang
hora
ae
v
het uur
animus
i
m
de geest
het gemoed
de moed
orbis
orbis
m
de kring
de schijf
tantus
a, um
zo groot
periculum
i
o
het gevaar
classis
classis
v
de vloot
militaris
is, e, is
militair
scelus
sceleris
o
de misdaad
motus
us
m
de beweging
de onrust
casus
us
de val
het voorval
het toeval
publicus
a, um
officieel
openbaar
epistula
ae
v
de brief
lux
lucis
v
het licht
eques
equitis
m
de ruiter
de ridder
equus
i
m
het paard
pudor
pudoris
m
de schaamte
het eergevoel
ceteri
ae, a
de overige
latus
lateris
o
de zijde
virtus
virtutis
v
de kwaliteit
de dapperheid
ego
persoonlijk vnw
ik
nos
persoonlijk vnw
wij
ipse
aanwijzend vnw
zelf
precies
quisquam
onbepaald vnw
iemand
iets
qui(s)
vragend vnw
wie
wat
welke
se
persoonlijk vnw
zich
nihil
onbepaald vnw
niets
qui
betrekkelijk vnw
die
dat
iste
aanwijzend vnw
die
dat
tu
persoonlijk vnw
jij
quidam
onbepaald vnw
(z) iemand, iets
(b) een, sommige(n)
hic
aanwijzend vnw
deze
dit
ille
aanwijzend vnw
die
dat
(ali)quis
onbepaald vnw
(z) iemand, iets
(b) een, sommige(n)
quisquis
onbepaald vnw
al wie
al wat
idem
aanwijzend vnw
dezelfde, hetzelfde
quisque
onbepaald vnw
(z) ieder, iedereen
(b) iedere, elke
vos
persoonlijk vnw
jullie
quicumque
betrekkelijk vnw
(z) al wie, al wat
(b) elke…die, elk…dat
nemo
onbepaald vnw
niemand
is, ea ,id
aanwijzend/persoonlijk vnw
die, dat/ hij, zij, het
temptare
o
temptavi temptatum
proberen
op de proef stellen
dicere
o
dixi dictum
zeggen
spreken
tangere
o
tetigi tactum
aanraken
bereiken
treffen
impellere
o
impuli impulsum
aandrijven
aanzetten
consistere
o
constiti, -
halt houden
zich opstellen
intermittere
o
intermisi intermissum
onderbreken
excipere
io
excepi exceptum
uitnemen
opvangen
augere
eo
auxi auctum
doen groeien, vermeerderen
condere
o
condidi conditum
stichten, opbergen
iactare
o
iactavi iactatum
slingeren
occurrere +
+ dat
o
occurri, occursum
tegemoet lopen
esse
sum
fui, -
zijn
bestaan
adducere
o
addduxi adductum
brengen naar
obicere
io
obieci obiectum
stellen tegenover
verwijten
adire
eo
adii aditum
gaan naar
bezoeken
perire
eo
perii peritum
ten onder gaan
mittere
o
misi missum
zenden
laten gaan
queri
or
questus sum
klagen over
sperare
o
speravi speratum
hopen op
metuere
o
metui metutum
vrezen
vocare
o
vocavi vocatum
roepen
noemen
oportere
et
het is nodig
agere
o
egi, actum
voortdrijven
doen
potiri +
+ abl
ior
potitus sum
bemachtigen
beheersen
spectare
o
spectavi spectatum
bekijken
op het oog hebben
reperire
io
repperi repertum
vinden
te weten komen
complere
eo
complevi completum
vullen
meminisse +
+ gen
memini, -
zich herinneren
exspectare
o
exspectavi exspectatum
afwachten
verwachten
imperare
o
imperavi imperatum
bevelen
opeisen
hortari
or
hortatus sum
aansporen
capere
io
cepi captum
nemen
krijgen
nasci
or
natus sum
geboren worden
dare
o
dedi datum
geven
patere
eo
patui patitum
openstaan
duidelijk zijn
mandare
o
mandavi mandatum
toevertrouwen
opdragen
respondere
eo
respondi responsum
antwoorden
praeesse +
+ dat
sum
praefui, -
aan het hoofd staan van
legere
o
legi lectum
lezen kiezen verzamelen
poscere
o
poposci, -
eisen
polliceri
eor
pollitus sum
beloven
gerere
o
gessi gestum
dragen
voeren
afficere
io
affeci affectum
treffen