6.2.2 Flashcards

1
Q

Welke soorten geestelijken had je in de me?

A

Seculiere en reguliere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar leven de seculiere geestelijken?

A

Zij leven niet in afzondering zoals de reguliere geestelijken maar onder de mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wie kunnen seculiere geestelijken worden?

A

Alleen mannen kunnen seculiere geestelijke worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wie zijn de seculiere geestelijken?

A

Seculiere geestelijken zijn de Paus, de bisschoppen en de priesters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat was de taak van de middeleeuwse dorpspriester?

A

De taak van de middeleeuwse dorpspriester was toezicht te houden op het leven van de inwoners van een parochie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een parochie?

A

Een parochie, is een groep gelovigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Van wat voor afkomst was de dorpspriester?

A

De dorpspriester was van eenvoudige afkomst en had weinig of geen opleiding gehad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wie stond er boven de dorpspriester?

A

Boven de dorpspriesters stonden de bisschoppen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat was de taak van de bisschoppen?

A

Het was hun taak toezicht te houden op de parochies in hun bisdom (kerkelijke provincie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Van wat voor afkomst was de bisschop?

A

De bisschoppen waren meestal van adellijke afkomst. Veel bisschoppen waren ook leenmannen van de koning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wie was de leider van de bisschoppen?

A

de paus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waaruit bestond de macht van de paus?

A
  • Hij stond aan het hoofd van alle geestelijken;
  • hij mocht regels vaststellen waaraan alle christenen zich hadden te houden;
  • hij mocht alle bisschoppen bijeen roepen voor een concilie (kerkelijke vergadering).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn reguliere geestlijken?

A

Reguliere geestelijken zijn monniken en nonnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar leven reguliere geestelijken?

A

Zij leven in afzondering in kloosters.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wie staat er aan het hoofd van een klooster?

A

Aan het hoofd van een klooster staat een abt of abdis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk 3 geloften leggen reguliere geestelijken af?

A
  • de gelofte van zuiverheid
  • de gelofte van gehoorzaamheid
  • de gelofte van armoede
17
Q

Wat houdt de gelofte van zuiverheid in?

A

Dat ze niet zullen trouwen en geen seks hebben

18
Q

Wat houdt de gelofte van gehoorzaamheid in?

A

Dat ze altijd de leiding zullen gehoorzamen

19
Q

Wat houdt de gelofte van armoede in?

A

Dat ze het bezit zoveel mogelijk gemeenschappelijk hebben.

20
Q

Waar zijn alle reguliere geestelijken lid van?

A

van een kloosterorde

21
Q

Wat is een kloosterorde?

A

Dat is een organisatie van een groep monniken en nonnen die in verschillende kloosters leven volgens dezelfde regels.

22
Q

Wat is de oudste kloosterorde?

A

De oudste orde is die van Benedictus. Daarnaast kennen we de Dominicanen en de Franciscanen.

23
Q

Welke kloosterordes kennen we?

A

Die van Benedictus, de Dominicanen en de Franciscanen.

24
Q

Welke taken hebben de monniken en nonnen?

11 stuks

A
  • het verbreiden van het christelijk geloof;
  • het bouwen van kerken en kloosters;
  • het verzorgen van zieken;
  • het geven van voedsel aan - hen die honger lijden;
  • het schrijven van boeken;
  • het ontginnen van land en - het droogleggen van moerassen;
  • verbeteren van gewassen;
  • het fokken van dieren;
  • het aanleggen van dijken;
  • het onderdak geven aan pelgrims (gelovigen die ver reizen om een van de heilige plaatsen te bezoeken) en andere reizigers.
25
Q

Hoe kwam het dat de invloed van de geestelijken in de Middeleeuwen zeer groot was?

A

1) Iedereen was in de Middeleeuwen lid van dezelfde Kerk. De geestelijken konden dardoor iedereen beïnvloeden.
2) Tot in de Late Middeleeuwen konden bijna alleen geestelijken lezen en schrijven. Daardoor hadden ze ook bij het bestuur van een land invloed. Ze moesten dan wetten en verdragen opschrijven. Maar Hoge Geestelijken bestuurden vaak ook een groot deel van het land.
3) In de Middeleeuwen geloofden de mensen dat het leven op aarde een voorbereiding was op het eeuwige leven na de dood.
4) Door het heffen van belastingen ( b.v. een tiende van de inkomsten of aflaatbetalingen) was de Kerk heel rijk geworden. Rijker dan alle koningen bij elkaar.
5) Geleerden hielden zich vooral bezig met wat voor de godsdienst belangrijk was.
6) De Paus kon iedereen in de Kerkelijke Ban doen. Als je in de Ban werd gedaan, was je geen lid meer van de Kerk en mocht je geen sacramenten meer ontvangen en kwam je na je dood in de hel.

26
Q

vroege middeleeuwen veranderen van plaats in de maatschappij?

A
  • In de Vroege Middeleeuwen lag het meestal al bij je geboorte al vast of je de rest van je leven tot de boeren of tot de edelen zou behoren.
  • Edelen kwamen zelden of nooit in een lagere bevolkingsgroep terecht.
27
Q

Kon je in de late middeleeuwen veranderen van plaats in de maatschappij?

A

In de Late Middeleeuwen kwamen de steden op. Daardoor kregen de mensen een nieuwe kans om in een andere bevolkingslaag terecht te komen.

28
Q

Welke toekomst had een edele?

A

In sommige gebieden erfde de oudste zoon het hele bezit van zijn vader. jongere zonen traden dan vaak toe tot de geestelijkheid. Zij kregen de hoogste functies in de Kerk, zoals die van bisschop of abt.