5C2: p143 F-N Flashcards
Des phrases pour téléphoner.
Prêt-à-Fêter, bonjour!
Prêt-à-Fêter, goeiedag!
Prêt-à-Fêter, je vous écoute.
Prêt-à-Fêter, ik luister.
Prêt-à-Fêter, Julie de St Josse à l’appareil.
Prêt-à-Fêter, Julie de St Josse aan de lijn.
Ici Julie de St Josse.
Met Julie de St Josse.
Que puis-je faire pour vous?
Wat kan ik voor u doen?
Je voudrais parler à Mme Jirnowski.
Ik zou met mevrouw Jirnowski willen spreken.
Pourrais-je parler à la directrice, s.v.p.?
Zou ik de directrice kunnen spreken, a.u.b.?
Pourriez-vous me passer le service comptabilité, s.v.p.?
Zou u me kunnen doorverbinden met de dienst boekhouding, a.u.b.?
Est-ce que monieur Van Fleteren est disponible, s.v.p.?
Is meneer Van Fleteren beschikbaar, a.u.b.?
Un instant, s’il vous plaît.
Een ogenblik a.u.b.
Ne quittez pas.
Blijf aan de lijn.
Restez en ligne.
Blijf aan de lijn.
Je vous passe X.
Ik verbind u met X door.
C’est moi-même / lui-même / elle-même.
Daar spreekt u mee.
C’est de la part de qui?
Met wie spreek ik?