4.6 Flashcards
0
Q
ignotus
A
ignota, ignotum
onbekend
1
Q
vinum
A
vini onzijdig
wijn
2
Q
inanis
A
inanis, inane; inanis
leeg, waardeloos
3
Q
minus
A
(bijwoord)
minder
4
Q
expugnare
A
expugno
veroveren
5
Q
impetrare
A
impetro
bereiken
6
Q
prohibēre
A
prohibeo
afhouden van, verhinderen
7
Q
persuadēre
A
persudeo +DAT.
(persuasi, persuasum)
overtuigen, overhalen
8
Q
suadēre
A
suadeo
(suasi, suasum)
aanraden
9
Q
rumpere
A
rumpo
(rupi, ruptum)
openbreken, verbreken
10
Q
sinere
A
sino
(sivi, situm)
toelaten
11
Q
visere
A
viso
(visi,-)
bezoeken
12
Q
efficere
A
efficio
(effeci,effectum)
tot stand brengen
13
Q
prodesse
A
prosum +DAT.
(profui,-)
nuttig zijn
14
Q
cottidie
A
(bijwoord)
dagelijks