4. Entre quatre murs Flashcards
het bad
le bain
de douche
la douche
de badkamer
la salle de bains
het bureau
le bureau
het toilet
les toilettes
de keuken
la cuisine
de eetkamer
la salle à manger
de slaapkamer
la chambre
de woonkomer
le salon
le living / la salle de séjours
de trap
l’escalier (m)
de tuin
le jardin
de ingang
l’entrée (f)
de stoel
la chaise
het gelijkvloers
le rez-de-chaussée
de verdieping
l’étage (m)
de gang
le couloir
mooi
beau, belle
luidruchting, lawaaierig
bruyant, bruyante
kalm
calme, calme
kleurrijk
coloré, colorée
fantastisch
génial, géniale
groot
grand, grande
vrolijk
joyeux, joyeuse
lelijk
laid, laide
licht, helder
lumineux, lumineuse
waardeloos
nul, nulle
klein
petit, petite
donker, somber
sombre, sombre
ruim
spacieux, spacieuse
treurig, bedroefd
triste, triste
zen
zen
het appartement
l’appartement (m)
het huis
la maison
de kamer (functie)
la pièce
de kamer, zaal, ruimte
la salle
de studio
le studio
naast
à côté (de)
rechts
à droite (de)
links
à gauche (de)
achteraan / op het einde van / op de bodem van
au found (de)
in de hoek
dans le coin (de)
tegenover
en face (de)
verweg
loin (de)
dichtbij
près (de)
tegen
contre
decoreren
décorer
achter
derrière
de lamp
la lampe
de spiegel
le miroir
de ijskast
le réfrigérateur, le frigo
het gordijn
le rideau
“ik kan zwemmen”
“ik weet waarom hij niet hier is”
vervoeg het werkwoord
savoir
je sais tu sais il sait nous savons vous savez ils savent
“ik ken haar”
“ik ken de oplossing’
vervoeg het werkwoord
connaître
je connais tu connais il connaît nous connaissons vous connaissez ils connaissent
het tapijt
la tapis
de kast
l’armoire (f)
le placard
het comfort
le confort
fornuis / oven / kitchenette
la cuisinière
decoreren / versieren
décorer
de uitrusting / inrichting
l’équipement (m)
helder / licht
clair, claire
plaatsen
placer
het tapijt
la tapis
zwemmen
nager
het meubel
le meuble
