3. Un air de famille Flashcards
het adres
l’adresse (f)
de leeftijd
l’âge (m)
vrouwelijk
féminin, féminine
wonen
habiter
mevrouw
madame
juffrouw (jonge vrouw of alleenstaand)
mademoiselle
meneer
monsieur
geboren (als)
né, née
de naam
le nom
de handtekening
la signature
de baby
le bébé
de jongen
le garçon
het meisje
la fille
de grootmoeder
le grand-mère
de grootvader
le grand-père
de grootouders
les grand-parents (m)
het neefje
le neveu
het nichtje
la nièce
de oom
l’oncle (m)
de tante
la tante
de papa
le papa
de mama
la maman
de ouders
les parents (m)
de vader
le père
de moeder
la mère
de kleindochter
la petit-fille
de kleinzoon
le petit-fis
(familie)lid
le membre (de la famille)
de geboorte
la naissance
de weduwe
la veuve
de weduwe
la veuve
de vriend
l’ami (m)
de vriendin
l’amie (f)
de liefde
l’amour (m)
alleenstaand
célibataire, célibataire
de partner (man)
le compagnon
de partner (vrouw)
la compagne
de vriend (partner)
le copain
de vriendin (partner)
la copine
het koppel
le couple
omhelzen
embrasser
trouwen
épouser, se marier
de echtgenoot
l’époux, le mari
de echtgenote
l’épouse, la femme
de verloofde (man)
le fiancé
de verloofde (vrouw)
la fiancée
verliefd (zijn)
(tomber) amoureux, amoureuse
het huwelijk
le mariage
(ik ben) getrouwd
(je suis) marié, mariée
éénoudergezin (man)
monoparental
alleenstaande ouder (vrouw)
monoparentale
verlaten
quitter
samengesteld (gezin)
(la famille) recomposé, recomposée
uitgaan, verlaten
sortir
traditioneel (gezin)
(la famille) traditionnel, traditionnelle
het gezin
la famille
de voornaam
le prénom
hij is verloofd
il est fiancé
ik ben getrouwd (man)
je suis marié
ik heb een vriendin
j’ai une copine
de conclusie
la conclusion
de uitleg
l’explication
uitleggen
expliquer
de taal
la langue
de moedertaal
la langue maternelle
de zin
la phrase
precies(e tijd)
(le temps) précis, précise
specificeren/definiëren
préciser
uitspreken
prononcer
de vertaling
la traduction
vertalen
traduire
vervoeg scheiden
divorcer (-cer) je divorce tu divorces il divorce nous devorçons vous divorcez ils divorcent
vervoeg reizen
voyager (-ger) je voyage tu voyages il voyage nous voyageons vous voyagez ils voyagent
vervoeg ontdekken
découvrir je découvre tu découvres il découvre nous découvrons vous découvrez ils découvrent
