4. Aangezichtstraumatologie Flashcards

1
Q

Welke 7 fractuurlokalisaties van de mandibula kunnen voorkomen?

A
  1. Para mediane kinbreuk
  2. Corpusfractuur
  3. Angulusfractuur
  4. Ramusfractuur
  5. Collumfractuur
  6. Capitulumfractuur
  7. Coronoideusfractuur

Of mandibulae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar is het focusonderzoek het eerste deel van?

A

Het behandelplan; belangrijk onderdeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het doel van een focusonderzoek?

A

Opsporen en behandelen van orale ontstekingshaarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat probeert men met het focusonderzoek te beperken?

A

De kans op neveneffecten van de (kanker) behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat moet er eerst gebeuren bij een fractuur voordat het behandeld/vastgezet kan worden? (3)

A
  1. Repositie van fractuurdelen (tegenover elkaar)
  2. Bereiken van een goede stand van de boven- en onderkaak t.o.v. elkaar (benige delen)
  3. Instellen van de correcte occlusie (dentaal) → zodat er weer een functioneel geheel bestaat

Allereerst opnieuw plaatsen/repositie van de
fractuurdelen tegen over elkaar en daarmee wil je een goede stand van de boven- en onderkaak ten opzichte van elkaar (benige delen) bereiken.

vervolgens wordt er gekeken naar het weer instellen van een correcte occlusie dus het dentale gedeelte zodat er weer een functioneel geheel bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe worden de 3 Maxilla (middengezicht) fracturen genoemd?

A

Le fort
1: Le fort I (LFI)
2: Le fort II (LFII)
3: Le fort III (LFIII)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar zit de breuk bij Le fort I?

A

Lage horizontale fractuur;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar zit de breuk bij Le fort II?

A

Piramidefractuur → maxillacomplex en neus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar zit de breuk bij Le fort III?

A

Fractuur van de bovenkaak, neus en linker en rechter zygomacomplex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe gaat de behandeling van Le Fort fracturen middengezicht in zijn werking? (2)

A
  1. Gericht op repositie van fractuurdelen naar oorspronkelijke anatomie en functie van het
    tandkaakstelsel, neus, orbitae en zygomata
  2. Behandeling vanaf zowel intra-oraal als extra-oraal afhankelijk van de breuk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Behandeling Le Fort (Maxilla)
1. Conservatieve behandeling: intermaxillaire fixatie op spalken

Hoe gaat dit in zijn werking? (3)

A
  1. Manuele repositie van fractuurdelen (= handmatig waarbij botdelen tegen elkaar aan wordt gezet)
  2. Spalken, draadligaturen om gebitsbogen boven- en onderkaak
  3. Occlusie instellen en intermaxillair fixeren (= fixeren van boven- en onderkaak aan elkaar met behulp van spalken of draden) tussen de spalken in onder- en bovenkaak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Behandeling Le Fort (Maxilla)
2. Operatieve behandeling: d.m.v. plaatosteosynthesen

Hoe gaat dit in zijn werking? (3)

A
  1. Wanneer de conservatieve/manuele manier niet mogelijk is: operatieve behandeling
  2. Met plaatosteosynthesen worden de botten bij de breuk aan elkaar vastgemaakt en kan het bot op deze manier aan elkaar groeien
  3. Elementen worden gespalkt en boven- en onderkaak tegenover elkaar gepositioneerd, zodat het kan genezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de rol van de MH na intermaxillair spalken op de verpleegafdeling? (2)

A
  1. Uitzuigen van de mondholte (speeksel weghalen)
  2. Sprayen met chloorhexidine 0,12% (= bacteriedodend middel; ter vervanging van tanden poetsen om de mond zo pathologievrij te houden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De MH heeft na intermaxillair spalken ook de rol om advies te geven voor thuis. Wat zijn de adviezen? (2)

A
  1. Schoonhouden van de spalken en draden tijdens 6-8 weken (sprayen met chloorhexidine
    0,12%)
  2. Voorlichting en advies aan patiënt wat betreft voeding en zelfzorg (bv. zacht en vloeibaar
    eten en zachte tandenborstel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer worden operatieve kaakorthopedie/kaakosteotomie gedaan? (5)

A

Is een gecontroleerde manier van opereren; geen trauma

  1. Wanneer er geen harmonie/balans is tussen boven- en onderkaak (wanneer skeletale deel (botdelen) en dentale deel (tandweefsel) niet goed op elkaar aansluiten) bv. als je niet meer gebruik kan maken van groei (iemand is groeifase voorbij(bij kind kan de positie van de boven- en onderkaak door groei nog worden beïnvloed) of het verschil is te groot (je wil een functioneel geheel krijgen
  2. Als er sprake is van zowel een dentale als skeletale (dysgnatie) oorzaak
  3. Wanneer geen gebruik meer gemaakt kan worden van normale groeifase van de kaken
  4. In combinatie met orthodontie
  5. Diepe beet → onderincisieven tegen palatinale mucosa → ontstaan van trauma → verlies van elementen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het doel van operatieve kaakorthopedie/kaakosteotomie?

A

Functieverbetering van het kauwstelsel en esthetiek gebit en aangezicht, maar ook preventie m.b.t. parodontaal verval!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de behandelvolgorde bij operatieve kaakorthopedie/kaakosteotomie? (3)

A
  1. Prechirurgische orthodontische behandeling: om dentale deel zo veel mogelijk klaar te maken voor de operatie
  2. Chirurgische behandeling d.m.v. osteotomie
  3. Postoperatieve orthodontische behandeling: om het af te maken en het dentale deel stevig in het bot vast te laten zetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kan een diepe beet worden hersteld?

A

Het herstel van een diepe beet wordt gedaan
door vaste apparatuur en een kaakoperatie. (Nu een goede occlusie en interdigitatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Op welke manier kan na de ingreep het herstel bij een diepe beet worden behouden?

A

De patiënt draagt ‘s nachts een night guard (= bitje)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe wordt een verplaatsing van de onderkaak naar ventraal genoemd?

A

Bilaterale sagittale splijtingsosteotomie (BSSO)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe wordt een verplaatsing van de onderkaak naar dorsaal genoemd?

A

Bilaterale sagittale splijtingsosteotomie (setback)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe gaat Bimaxillaire osteotomie en kinosteotomie in zijn werking? (3)

A
  1. Bovenkaak iets naar voren (Le fort I)
  2. Sagittale splijting
  3. Kinosteotomie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de klinische verschijnselen na de operatie?

A
  1. Zwelling
  2. Pijn
  3. Sensibiliteitsstoornis in lip en kin regio (reversibel in de meeste gevallen)
  4. Kaakgewrichtsklachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de rol van de MH na kaakorthopedie/kaakosteotomie? Op verpleegafdeling + advies voor thuis

A
  1. Op verpleegafdeling na operatie
    o Sprayen met chloorhexidine (0,12%) door de MH op de verpleegafdeling
    o Uitzuigen van de mondholte
  2. Advies geven aan patiënt voor thuis
    o Spoelen met chloorhexidine (0,12%)
    o Aantal dagen na de operatie: voorzichtig poetsen
    o Voorlichting en advies op gebied van voeding en mondverzorging (bv.
    zachte of vloeibare voeding)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke verplaatsing wordt er gebruikt als de bovenkaak naar voren + onderkaak naar achteren worden verplaatst?

A

BIMAX

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke verplaatsing wordt er gebruikt als de onderkaak naar achter wordt verplaatst?

A

BSSO (setback)

27
Q

Wat is het TNM/G systeem?

A

Aanduiding van de aard en het stadium waarin de kanker zich bevindt

28
Q

Waarvoor zorgt de classificatie van het TNM/G systeem?

A

Voor de reproduceerbaarheid van het vaststellen van de aard en het stadium van de ziekte → voor het instellen van een passende behandeling

29
Q

De T staat voor tumor (moedertumor of primaire tumor).
Benoem T1 t/m T4

A
  • T1 = moedertumor wordt begrensd door het kapsel van het orgaan waar de tumor is aangetroffen
  • T2= moedertumor is door het kapsel van het aangedane orgaan gegroeid
  • T3 = moedertumor is buiten het orgaan doorgegroeid in omliggend weefsel
  • T4 = moedertumor is buiten het orgaan doorgegroeid en heeft zich sterk uitgebreid in de omgeving
30
Q

Wat geeft het cijfer bij T precies aan?

A

Hoe ver de moedertumor plaatselijk is uitgebreid van het orgaan waar de tumor is aangetroffen, tot uitbreiding ver in de omgeving

31
Q

De N staat voor Nodes system (of en in hoeverre er uitzaaiing is van de tumor via lymfevaten en -klieren)

Benoem N0 t/m N3

A
  • N0 = geen lymfeklieren aangetast
  • N1 = kleinere uitzaaiingen in een lymfeklier in de buurt
  • N2 = meer of grotere lymfeklieruitzaaiingen
  • N3 = grotere lymfeklieruitzaaiingen op afstand

(Van geen uitzaaiing tot grote lymfeklieruitzaaiingen)

32
Q

De M staat voor Metastasis (wel of geen uitzaaiingen via het bloed verspreid. Dit noemt men ook wel uitzaaiingen op afstand)

Benoem M0 en M+

A
  • M0 = geen uitzaaiing
  • M+ = wel uitzaaiingen (ver) verwijderd van de moedertumor/ uitzaaiingen op afstand
33
Q

De G staat voor Grading (de kwaadaardigheid of agressiviteit van de tumor zegt iets over de snelheid van uitbreiding van
de tumor)

Wat zegt het cijfer over de gradering?

A

Het cijfer geeft de graad van kwaadaardigheid aan van 1 (niet agressief) tot 4 (heel agressief)

34
Q

Leg uit wat T1N0M0G1 over een tumor zegt

A

De moedertumor binnen het kapsel van het orgaan waar de tumor is aangetroffen. In de lymfen zijn geen uitzaaiingen aangetroffen en er zijn geen uitzaaiingen op afstand (via bloed) aangetroffen dus de tumor is niet zo agressief.

35
Q

Wat de rol van de mondhygiënist bij tumoren in het maxillofaciaal- en hoofdhalsgebied aangaande TNM classificaties? (3)

A

Je dient te weten in welk stadium het verkeerd.

  • Screening als onderdeel van intra-oraal onderzoek
  • Kennis van incidentie en risicofactoren
  • Signaleer- en verwijsfunctie
36
Q

Wat zijn effecten die in de mond kunnen optreden bij patiënten die radiotherapie hebben gehad? (5)

A
  • Bestralingsmucositis
  • Bestralingscariës/radiatiecariës
  • Trismus
  • Xerostomie/hyposialie
  • Orale infectie zoals candida
37
Q

Wat zijn effecten die in de mond kunnen optreden bij patiënten die chemotherapie hebben gehad? (4)

A
  • Mucositis
  • Infecties/bloedingen/neutropenie
  • Xerostomie
  • Smaakveranderingen
38
Q

Waarvan is het plan definitief behandelplan bij radiotherapie afhankelijk?

A

Van de bestralingsvelden en aantal Gy (kritisch punt meestal 40 Gy). Er wordt afgestemd op de radiotherapeut en definitief extractiebeleid. De vraag is verder of er fotonen of protonen zijn.

39
Q

Hoe kan xerostomie of hyposialie bij radiotherapie optreden? (2)

A
  • Speekselklieren zijn door de radiatie blijvend beschadigd en herstellen niet (irreversibel)
  • Cellen van speekselklieren kapot/beschadigd → te weinig/geen speeksel → last van mondbranden (brandende tong/gevoelige slijmvliezen) →
    verhoging cariësrisico en invloed op sociale aspect (bv. spreken)
40
Q

Waarom kan candida ontstaan na radiotherapie?

A

Schimmelinfectie (balans tussen aanval schimmel/mondflora en afweer gastheer verstoord)

41
Q

Wat valt er onder infecties/bloedingen/neutropenie na chemoterapie? (2)

A
  • Neutropenie (= tekort aan witte bloedcellen → de afweer neemt af en de patiënt is erg gevoelig voor
    infecties in en rond de mond)
  • Bv. herpesinfectie
42
Q

Wat is kenmerkend aan xerostomie bij chemotherapie? (2)

A
  • Van korte duur
  • Reversibel (= mogelijkheid tot herstel) i.t.t. radiotherapie
43
Q

Wat is kenmerkend aan smaakverandering bij chemotherapie? (2)

A
  • Van korte duur
  • Reversibel (= mogelijkheid tot herstel)
44
Q

Mondzorg tijdens chemotherapie: advies Medisch Centrum Leeuwarden. Op welke manier wordt dit gedaan? (6)

A
  1. 4x per dag poetsen met fluoridetandpasta
  2. 4-6x per dag spoelen met fysiologisch zout (NaCl 0,9%)
  3. Chloorhexidine alléén gebruiken ter voorkoming van gingivitis en cariës als poetsen niet meer lukt
    - Nooit gebruiken ter preventie van behandeling van mucositis!
  4. Interdentale reiniging indien patiënt dit reeds gewend is
  5. Lippen invetten met vaseline uit een tube (vanwege uitdroging/xerostomie
  6. Symptoombestrijding: de mond vochtig houden d.m.v. bepaalde middelen bv. speekselsubstituut
45
Q

Hoe ontstaat bestralingsmucositis bij radiotherapie, wat is het en geneest het? (2)

A
  • Gevolg van ioniserende straling op de snel delende epitheelcellen → begint met
    ontstekingsreactie → te kort aan aanmaak van nieuwe cellen → defect aan de mucosa → ulceraties
  • Reversibel: genezing 2-3 weken na staken bestralingstherapie
46
Q

Hoe ontstaat mucositis bij chemotherapie? (3)

A
  • Gevolg van chemotherapeuticum
  • Direct: remming van celdeling in basaal membraan van de mucosa
  • Indirect: beenmergdepressie → neutropenie → verstoorde ontstekingsreactie
47
Q

Wat zijn 6 Symptomen van mucositis?

A
  • Roodheid
  • Wit aspect (reactieve hyperkeratose)
  • Zwelling
  • Pijn
  • Branderig gevoel
  • Ulceraties
48
Q

Er is een WHO-schaal orale mucositis (1997).
Benoem schaal 0 t/m 4

A
  1. Graad 0: geen klachten
  2. Graad 1: pijn, met of zonder roodheid van slijmvliezen, geen ulceraties
    - Eten van vaste voeding en drinken mogelijk
  3. Graad 2: roodheid van slijmvliezen, ulceraties
    - Eten van vaste voeding en drinken mogelijk, maar wel pijnlijk
  4. Graad 3: grotere ulceraties, uitgebreide roodheid
    - Eten van vaste voeding niet mogelijk, meestal wel gemalen of vloeibare voeding
  5. Graad 4: orale mucositis met ulceraties en bloedingen
    - Eten en drinken zijn niet mogelijk (sondevoeding)
49
Q

Wat is Osteonecrose?

A

sterven van botcelweefsel door verstoring van de bot-homeostasis van osteoclastische botresorptie en osteoblastische botaanmaak (meer botafbraak dan botaanmaak) ten gevolge van medicatie zoals bisfosfonaten

50
Q

Wat is Osteoradionecrose

A

sterven van botcelweefsel door beschadiging van osteoblasten, osteoclasten (geen botopbouw mogelijk) en de bloedvaten ten gevolge van radiatie

51
Q

Wat gebeurt er bij osteonecrose en osteoradionecrose

A

Bij beide is de afweer en herstelcapaciteit van het (bestaande) bot gering waardoor geen wondgenezing optreedt na bv. een extractie of ontstaan van spontane wonden

52
Q

Wat is Osteoporose

en hoe ontstaat het en waar let je op? (6)

A

= poreus/zwak bot

  1. Intraveneuze indiening van bisfosfonaten (via bloedbaan)
  2. Tandarts heeft er geen weet van inname bisfosfonaten
  3. Bij extractie: osteonecrose, want wond wil niet dicht
  4. Let op! Oraal of intraveneus; hoe lang?
  5. Denk ook aan parobehandeling! (bv diep bij het bot in de buurt)
53
Q

Wat zijn Bisfosfonaten?

A

Geneesmiddelen ter preventie en behandeling van aandoeningen zoals osteoporose, osteitis deformans (botziekte van Paget), botmetastasen, multipel myeloom (ziekte van Kahler) en aandoeningen die gepaard gaan met een fragiele botmassa

54
Q

Waarop is de werking bisfosfonaten gericht?

A

Op remming van botafbraak en resorptie door osteoclasten

55
Q

Intraveneuze toediening op een langdurige manier: invloed op homeostase van osteoclasten en -blasten.

Blijven er meer bisfosfonaten achter in het bot bij intraveneuze of orale toediening?

A

bij intraveneuze toediening

56
Q

Welke symptoom van een zwelling past het meest bij een maligne (kwaadaardige) zwelling in de mond?

A

Snel progressief in grootte

57
Q

Een fractuur van het corpus, de angulus of de ramus mandibulae kan chirurgisch of niet chirurgisch worden behandeld. Waaruit bestaat de chirurgische behandeling? De mandibula wordt …

A

De mandibula wordt gereponeerd met behulp van repositieklemmen.

58
Q

Een odontogeen focus is een pathologisch proces in de mondholte dat …

A

Tot ernstige ontstekingen kan leiden onder bijzondere omstandigheden

59
Q

Benoem drie acute orale bijwerkingen die kunnen ontstaan door radiotherapie in het hoofd-hals gebied.

A
  • Beschadiging van slecht weefsel maar ook van goed weefsel
  • Kan leiden tot reversibele effecten (mucositis, candida-infecties, hyposalie, verhoogde kans op cariës)
  • Bestraling heeft effect op slijmvliezen, speekselklieren en kaakbot waarbij er kans is op osteoradionecrose
60
Q

Wat is conservatieve behandeling en wat valt hieronder? (3)

A

Zonder chirurgie:

  • Manuele repositie van fractuurdelen (= handmatig waarbij botdelen tegen elkaar aan wordt gezet)
  • Spalken, draadligaturen om gebitsbogen boven- en onderkaak
  • Occlusie instellen en intermaxillair fixeren (= fixeren van boven- en onderkaak aan elkaar met behulp van spalken of draden) tussen de spalken in onder- en bovenkaak
61
Q

Wat is de eerste stap bij een operatieve behandeling en wat gebeurt er daarna?

A
  • Met plaatosteosynthesen worden de botten bij de breuk aan elkaar vastgemaakt en kan het bot op deze manier aan elkaar groeien
  • Elementen worden gespalkt en boven- en onderkaak tegenover elkaar gepositioneerd, zodat het kan genezen
62
Q

Bij welke behandeling dient de patiënt thuis te spoelen met chloorhexidine?

A

Na operatieve kaakorthopedie/kaakosteotomie

63
Q

Wat te doen tegen osteonecrose (afsterven)?

A
  1. Op de hoogte zijn van medicatiegebruikt: bisfosfonaten
  2. Optimale mondzorg
  3. Regelmatig bezoek TA/MH (preventie)
  4. Goed passende prothese (wondjes, drukplekken)