3e middelbaar Flashcards

1
Q

Essentie

A

Het belangrijkste, de kern van de zaak die niet (zomaar) verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Idealisme

A

Leer die stelt dat het geestelijke of het onstoffelijke de ultieme begin- en eindoorzaak is van al wat bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Materialisme

A

Leer die stelt dat de materie of het stoffelijke de enige begin- en eindoorzaak is van al wat bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Monisme

A

Het aannemen van één beginsel of een eenheid ter verklaring van de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stoffelijk

A

Wat uit materie bestaat en waarneembaar is met de zintuigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vrije wil

A

1) Het vermogen van rationeel handelende personen om controle uit te oefenen over hun daden en beslissingen.

2) Menselijke keuzes zijn niet aan causale (oorzakelijke) wetten gebonden zoals bijvoorbeeld het functioneren van een brein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Antropocentrisme

A

De opvatting waarbij de mens centraal staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dualisme

A

1) Tweedeling

2) Het aannemen van twee tegenover of onafhankelijk naast elkaar staande beginselen ter verklaring van de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ethiek

A

Deelgebied van de filosofie die kritisch nadenkt over wat goed en slecht gedrag is of zou moeten zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zelfbewustzijn

A

De beleving van de eigen identiteit, dus van wie wij zijn en wat wij doen, denken, voelen of hebben meegemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zoöcentrisme

A

Diergerichte opvatting die dieren als gevoelige subjecten met eigenwaarde beschouwt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Analyseren

A

1) Gedetailleerd en nauwkeurig bekijken/ onderzoeken.

2) Ontleden in onderdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Antropomorfisme

A

1) Het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens: het tonen of behandelen van andere dieren, goden en voorwerpen alsof ze menselijk zijn qua uiterlijk, karakter of gedrag.

2) Het is een samenstelling van de Griekse woorden voor mens (ἄνθρωπος / ánthrōpos) en gedaante (μορφή / morphē): van menselijke gedaante. In de moderne wetenschap wordt er meestal van uitgegaan dat deze manier van denken onjuist is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Argument

A

Uitspraak ter ondersteuning van een bewering of standpunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dogma

A

Een leerstelling die door een religie, ideologie of organisatie als onbetwistbaar wordt beschouwd.
Een dogma is een concept ter onderbouwing van een gedachtegoed, daarom wordt de aanhanger van dit gedachtegoed geacht er niet van af te wijken en het nooit aan te vechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Drogreden

A

Redenering die aannemelijk lijkt, maar niet geldig is en/of de wetten van de logica niet respecteert.

17
Q

Experiment

A

= proef
Een zorgvuldig opgezette en nauwkeurige observatie van een stukje werkelijkheid dat kan worden uitgevoerd om een wetenschappelijke hypothese te testen.

18
Q

Hypothese

A

Vooronderstelling die nog niet bewezen is.

19
Q

Levensbeschouwing

A

Visies, (geloofs)opvattingen, ideeën, meningen, … over mens, wereld en God (of het bovennatuurlijke). Al dan niet gebaseerd op rationele inzichten of niet-rationele (magisch, mythisch of religieuze) opvattingen.

20
Q

Moreel

A

Gebaseerd op je bewustzijn van goed en kwaad (handelen).

21
Q

Natuurfilosofie

A

Filosofische discipline die een rationele verklaring zoekt voor het ontstaan van de wereld en voor natuurverschijnselen (sinds de moderne tijd doen de natuurwetenschappen dat ook).

22
Q

Premisse

A

1) Het voorafgaande, de voorafgaande stelling.

2) Stelling waarvan je uitgaat in een redenering.

23
Q

Rationeel

A

Op basis van redenering; door gebruik te maken van de rede; op redelijke overwegingen gebaseerd.

24
Q

Sofist

A

1) Rondtrekkende geleerde die in de klassieke oudheid tegen betaling onderwijs gaf.

2) Ze leren wijze (sophia) inzichten gebruiken in de praktijk, maar hebben geen liefde voor of verlangen naar (philos) wijsheid op zichzelf (in theorie). Het is dus filosofie zonder liefde of verlangen.

3) Leraar in de redeneerkunst en welsprekendheid = retoriek