1e semester Flashcards

1
Q

Abstract

A

Onvoorstelbaar als vorm.
Door redenering afgeleid in plaats van door ervaring verkregen.
Van het Latijnse ‘abstrahere’: losgekoppeld, geen verband hebbend met de zichtbare werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Amoreel handelen

A

Handelen dat niet in aanmerking komt voor een morele beoordeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Concreet

A

Tastbaar.
In de realiteit bestaande (niet slechts in gedachte).
Van het Latijnse ‘concrescere’: vast worden, samengroeien. In normen groeien zichtbaar gedrag en abstracte waarden samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Deontologie

A

Geheel van plichten die bij een bepaalde beroepsgroep bepaalt hoe men zich moet gedragen.
Synoniem: plichtenleer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Essentieel

A

De kern van iets.
Zeer belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ethiek

A

Domein binnen de filosofie waarin we kritisch nadenken over moraal, over het juiste handelen en hoe we goed moeten leven.
Synoniem: moraalfilosofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Floreren

A

Tot ontplooiing gekomen zijn, een bloeiperiode doormaken (en daarom beter presteren).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Genuanceerd

A

Met aandacht voor een diversiteit van standpunten en denkpistes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Immoreel handelen

A

Handelen op een manier waarbij het gedrag ingaat tegen een bepaalde moraal (norm en/of waarde).
Handelen op een manier die ervoor zorgt dat we gestraft, berispt of gecorrigeerd worden (volgens een bepaalde moraal).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Interpersoonlijk waardeconflict

A

Conflict waarbij de waarden van verschillende mensen met elkaar botsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Intrapersoonlijk waardeconflict

A

Conflict waarbij de waarden van één persoon met elkaar botsen (binnen diezelfde persoon).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Maatschappelijk waardeconflict

A

Conflict waarbij maatschappelijke waarden met elkaar botsen tussen verschillende groepen binnen een hele gemeenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Meineed

A

De verkondiging van één of meerdere leugens terwijl men heeft gezworen de waarheid te vertellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Moraal

A

Waarden en normen van een bepaalde samenleving, gemeenschap, groep of gezin.
Geheel van gebruiken, waarden en normen die verbonden zijn met het goede leven en het juiste handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Moreel dilemma

A

Conflict van waarden.
Situatie waarin het niet duidelijk is welke waarde doorweegt t.o.v. een andere waarden, waarin verschillende alternatieven allemaal op bezwaren kunnen stuiten, waarin het niet duidelijk is welk gedrag het meest gepast is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Moreel handelen

A

Handelen op een manier waarbij het gedrag strookt met een bepaalde moraal (norm en/of waarde).
Handelen op een manier die ervoor zorgt dat we juist handelen of daardoor een goed mens zijn (volgens een bepaalde moraal).

17
Q

Norm

A

Concrete gedragsregel die waarden tastbaar maakt en die aangeeft hoe we ons moeten gedragen of net niet mogen gedragen.

Normen zijn concreet, letterlijk ‘samengevoegd’. In normen wordt duidelijk welk zichtbaar gedrag hoort bij welke abstracte waarde.

18
Q

Ontwijden

A

Iets of iemand van zijn of haar heiligheid ontdoen.

19
Q

Overheidsinterventie

A

Tussenkomst van de overheid, de regering

20
Q

Patriottisme

A

Vaderlandsliefde.

21
Q

Procedureel

A

Volgens de (rechts)regels.

22
Q

Waarde

A

Iets waard om naar te streven. Een ideaal die nagestreefd moet worden om een goed mens te zijn.
Bijvoorbeeld: rechtvaardigheid, moedig, betrouwbaarheid, etc.

Waarden zijn abstract, d.w.z. losgekoppeld van de tastbare werkelijkheid. Je kan waarden niet vastnemen, bekijken, horen, etc. Het zijn idealen, ideeën die je niet zomaar vindt in de werkelijkheid.

23
Q

Descriptief relativisme

A

Vaststelling dat morele waarden en normen die mensen aannemen, variëren naargelang de groep waartoe ze behoren of de tijd waarin ze leven.

Descriptief wil zeggen ‘beschrijven’: de objectieve feiten weergeven zoals ze zijn, zonder subjectief (moreel) oordeel of waardering.

24
Q

Moreel relativisme

A

Van oordeel zijn dat de waarheid van morele uitspraken afhankelijk (relatief) is van de normen en waarden van groepen of individuen.

Morele oordelen zijn gebaseerd op afspraken tussen mensen. Mensen leven altijd binnen een specifieke context (tijd en ruimte). Aldus kunnen morele oordelen ook geen absoluut, onafhankelijk karakter hebben.

25
Q

Moreel universalisme

A

Van oordeel zijn dat de waarheid van morele uitspraken onafhankelijk (absoluut) is van de normen en waarden van groepen of individuen.

Morele oordelen zijn niet zomaar opinies. Morele regeles moeten gevolgd worden niet omdat het nu eenmaal de regels zijn, niet omdat ze binnen een bepaalde gemeenschap aanvaard worden, wel omdat ze redelijk zijn en gerechtvaardigd kunnen worden.

26
Q

Verlichting

A

Intellectuele beweging uit de 18e eeuw die stond voor de bevordering van de wetenschap en intellectuele uitwisseling en tegen dogmatisch autoriteitsgeloof (= geloof in een gezag dat boven kritiek verheven staat).

27
Q

Absoluut

A

Onafhankelijk en zonder binding met iets of iemand anders.
(Antoniem: relatief)

28
Q

Autonomie

A

Zelfbepaling, zelfbeschikking.

Komt uit het Oudgriekse autos (αυτος) wat ‘zelf’ betekent en nomos (νόμος) wat ‘wet’ betekent. Letterlijk vertaald: geregeerd door eigen wetten.

Antoniem: heteronomie

29
Q

Categorische imperatief

A

Onvoorwaardelijk gebod met algemene, universele geldigheid.

Absolute morele wet uit die alle redelijke wezens bindt, onafhankelijk van toevallige verlangens of persoonlijke doelen.

“Handel enkel volgens de gedragsregel waarvan je tegelijkertijd kunt willen dat het een algemene wet wordt.”

“Behandel mensen - zowel jezelf als anderen - met waardigheid en eigenheid en gebruik hen niet als een middel.”

30
Q

Esthetisch

A

Betrekking hebben op de waardering van het schone.

Smaakvol, in overeenstemming met de schoonheidsleer.

(Niet hetzelfde als ethisch)

31
Q

Gevolgenethiek

A

Rationeel ethisch systeem die kijkt naar de gevolgen om een moreel oordeel te vellen volgens het principe: maximaal geluk voor maximaal aantal mensen.

Synoniem: consequentialisme, utilitarisme

32
Q

Heteronomie

A

Wetten komen niet van de mens zelf, maar van ergens anders (meestal bovenmenselijke goddelijke geboden en verboden).

Komt uit het Oudgriekse heteros (ἕτερος) wat ‘ander’ betekent en nomos (νόμος) wat ‘wet’ betekent. Letterlijk vertaald: geregeerd door wetten buiten het zelf.

Antoniem: autonomie

33
Q

Plichtethiek

A

Rationeel ethisch systeem die kijkt naar de handeling om een moreel oordeel te vellen.
Goed handelen is het volgen van morele principes of beginselen. Slecht handelen is het zondigen tegen morele principes of beginselen.

Synoniem: deontologie, beginselethiek

34
Q

Relatief

A

Afhankelijk, in verband met, betrekking hebbend op…

(Antoniem: absoluut)

35
Q

Universeel

A

Allesomvattend: in alle tijden, in elke regio en op alle gebieden toepasbaar of geldend.