3b Spijsvertering Flashcards

1
Q

4 typen membranen

A
  1. Mucous membraan
  2. Serous membraan
  3. Cataneous membraan
  4. Synovial membraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 kenmerken mucous membraan

A
  • Bedekt lichaamsopeningen die in verbinding staan met de buitenwereld (spijsverteringsstelsel, longen, urineweg- en reproductiestelsel)
  • Epitheeloppervlaktes vochtig om:
    o Wrijving te verminderen
    o Betere absorptie en secretie
  • Bevat slijmbekercellen met microvilli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 kenmerken serous membraan

A
  • Bedekt holtes/ organen die niet in verbinding staan met de buitenwereld (o.a. buikholte) met een membraan (serosa)
  • Dun en sterk
  • Transudate: vocht om wrijving te reduceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2 kenmerken cataneous membraan

A
  • dik, waterbestendig en droog

- meerlagig plaveiselepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

4 kenmerken synovial membraan

A
  • Bedekt holtes in gewrichtskapsel
  • Maakt synoviale vloeistof (lubricant, dit is vloeistof in gewrichten)
  • Beschermt de uiteinden van bot
  • Bevat niet echt een epitheel (want het is niet helemaal aaneengesloten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is niet juist? Zowel sereuse als muceuse membranen

a. Scheiden een vochtig product uit
b. Staan in contact met de buitenwereld
c. Bestaat uit epitheel en bindweefsel
d. Hebben als functie om wrijving te reduceren

A

b

wat is niet juist? Zowel sereuse als muceuse membranen

a. Scheiden een vochtig product uit  ja, mucous of transudate
b. Staan in contact met de buitenwereld  alleen muceuse staat in contact met de buitenwereld
c. Bestaat uit epitheel en bindweefsel  alle membranen bestaan hier uit
d. Hebben als functie om wrijving te reduceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het spijsverteringsstelsel bestaat uit

A
mond
slokdarm
maag
twaalfvingerige darm
dunne darm
blinde darm
dikke darm
endel darm
anus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De weefsellagen in o.a. het spijsverteringsstelsel (van binnen naar buiten)

A
  1. tunica mucosa
  2. tunica submucosa
  3. tunica muscularis externa
  4. tunica serosa (darm) / adventitia (slokdarm)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kenmerken tunica mucosa

A
  • buitenste weefsellaag in het spijsverteringsstelsel.
    (dit is de villi/ darmvlok met slijmvlies);
  • zorgt voor resorptie van voedsel (nutriënten), slijmproductie en optimaal contact met de darminhoud. Onderdelen van buiten naar binnen:
    a. Epitheel
    b. Lamina propria: bevat fibroblasten, capillairen en lymfocyten > 1e barrière voor het afweersysteem.
    c. Muscularis mucosa (dit is het laagje dat tussen de tunica mucosa en de tunica submucosa ligt, circulaire en longitudinale spieren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

kenmerken tunica submucosa

A

2 de laag vanaf buiten in het spijsverteringsstelsel.
Bevat:
a. Dicht fibro-elastisch bindweefsel (net zoals de tunica serosa)
b. Plexus submucosa (= zenuwknopen> aangegeven met gele bolletjes)
c. Bevat ook veel lymfatische en vasculaire componenten:
i. bloedvaten: opnemen voedingsstoffen
ii. lymfevaten: bevatten veel B- en T-cellen, dit is de eerste barrière van het immuunsysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kenmerken tunica muscularis externa

A

dit is de grote spierlaag (2 typen spier) aan de buitenkant. Dit zorgt voor de peristaltiek. Bevat:

a. Circulaire spieren (als deze samentrekt wordt de diameter kleiner, deze zit aan de binnenkant) & longitudinale spieren (als deze samentrekt wordt de darm korter, deze zie je aan de buitenkant). Het is gladspierweefsel; je kan dit niet zelf bewegen.
b. Plexus myentericus (zenuwknopen; zorgen voor peristaltiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kenmerken tunica serosa

A

buitenste laag v.d. dunne darm. Het sluit de darm af met mesotheel en is continu met het buikvlies. De darm hangt aan het buikvlies in de buikholte. Bevat:
a. Bindweefsel (membraan) bestaande uit collagene vezels, bekleed aan de buikholtezijde met een 1-lagig plaveiselepitheel (mesotheel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Oppervlakte vergroting in de dunne darm gebeurt op 3 manieren

A
  1. plicae circularis (mucosa en submucosa): darm vlokken > 3x
  2. darmvilli > 10x
  3. microvilli > 20x
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

2 voordelen van glycocoalyx

A

Glycocoalyx: dit zijn suikergroepen en zij binden aan spijsverteringsenzymen. Aanwezig in mucosa.
Voordelen:
1) bescherming: enzymen kunnen geen eiwitten van de darm zelf afbreken
2) terminale vertering van dipeptides en disachariden: stoffen die vrij komen tijdens afbraak van suiker kunnen gelijk worden geabsorbeerd door de cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

epitheel van de slokdarm en dat van de dunne darm zijn beide:

a. Meerlagig
b. Cilindrisch
c. Verhoornd
d. Geen van bovenstaande

A

d

epitheel van de slokdarm en dat van de dunne darm zijn beide:

a. Meerlagig  slokdarm is wel meerlagig, dunne darm is enkel lagig
b. Cilindrisch  slokdarm is plaveisel, dunne darm is cilindrisch
c. Verhoornd  zijn ze beide niet
d. Geen van bovenstaande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Innervatie wordt verzorgd door 2 systemen

A
  1. het enterische systeem

2. sympatische en parasymatische vezels

17
Q

2 typen zenuwknopen en hun functie

A
  1. Plexus submucosa/ plexus van Meissner:
    - regelt secretorische activiteit en bewegingen van mucosa
    - deze vind je in het submucosa
    - sensorische neuronen: informatie verschaffen over de inhoud van de darm
  2. Plexus myentericus/ plexus van Auerbach:
    - zorgt voor peristaltiek
    - deze vindt je tussen de spierlagen in
    - sensorische neuronen: informatie verschaffen over de mate van uitzetting van de darm
18
Q

Functie van sympatische en parasympatische vezels

A
  • zij sturen het enterische systeem aan
  • sympatisch: in rust
  • parasympatisch: actie > deze is vooral belangrijk bij het spijsverteringsstelsel.
19
Q

Wat vind je in een zenuwknoop?

A

Motorneuronen en gliacellen (doen ondersteunend werk voor de motorneuronen)

20
Q

de slokdarm bevat spieren die bewust kunnen worden samengetrokken en bevat daarvoor dus:

a. Glad spierweefsel
b. Dwarsgestreept skeletspierweefsel
c. Plexus submucosa
d. Neuronen van het autonome zenuwstelsel

A

b

de slokdarm bevat spieren die bewust kunnen worden samengetrokken en bevat daarvoor dus:

a. Glad spierweefsel  dit kan je niet bewust samentrekken, het hoort bij het autonome zenuwstelsel
b. Dwarsgestreept skeletspierweefsel  hier heb je wel controle over; armen, benen, tong
c. Plexus submucosa
d. Neuronen van het autonome zenuwstelsel  alleen te gebruiken bij niet willekeurige controle