2b Spierweefsel Flashcards
Wat zijn de 3 typen spierweefsel?
- Dwarsgestreept of skeletspierweefsel
- Hartspierweefsel
- Glad spierweefsel
Aantal kernen van
- Dwarsgestreept of skeletspierweefsel
- Hartspierweefsel
- Glad spierweefsel
- Dwarsgestreept of skeletspierweefsel: meerdere
- Hartspierweefsel: 1
- Glad spierweefsel: 1
3 typen dwarsgestreept spierweefsel
- Rode spieren
- Witte spieren
- Intermediair
2 kenmerken rode spieren + voorbeeld spier
- minder snel, wel langere en diepere contractie
- bevat myoglobine (bindt zuurstof, dit hebben ze voortdurend nodig voor de lange contractie)
Bv rugspieren.
Note: Myoglobine bevat evenals hemoglobine een ijzeratoom waaraan zuurstof kan binden. Terwijl hemoglobine in de rode bloedcellen zorgt voor zuurstoftransport, bevindt myoglobine zich in spierweefsels. Daar slaat myoglobine een reservevoorraad zuurstof op, die vrijkomt als de spier snel zuurstof nodig heeft.
2 kenmerken witte spieren + voorbeeld spier
- snelle contractie, maar niet langdurig
- bevat geen myoglobine
Bv. oogspieren
Namen van de 3 bindweefsels die je vind in een spier (van buiten naar binnen)
Epimysium (om de spier)
Perimysium (om de spier bundel)
Endomysium (om de spier vezel)
Wat is sarcoplasma?
Zo noem je cytoplasma in de spier
Wat is een myofibril?
Een vezel die kan samen trekken. Het bestaat uit dikke en dunne filamenten.
Waaruit bestaan dikke en dunne filamenten?
Dik: 2 ketens van myosine
Dun: 2 ketens actine
Volgorde elektrisch signaal van buiten de cel naar binnen:
Sarcolemma > t-tubulus > sarcoplasmatisch reticulum > myofibril
Wat is het sarcolemma?
Plasmamembraan van een spiercel
kenmerken van sarcoplasmatisch reticulum
- bevat veel calcium ionen
- aanwezigheid van terminale cisternen (=blaasjes vlakbij de t-tubulus waarbij calcium ligt opgeslagen)
- T-tubulus: insnoering van de plasmamembraan; geleiding van actiepotentiaal
- T-tubulus en 2 terminale cisternen vormen triade: actiepotentiaal opent voltage afhankelijke calcium kanalen, dit leidt tot afgifte van Ca2+ vanuit sarc. reticulum en vervolgens spiercontractie.
Wat is het sarcomeer?
Contractiele eenheid. Bestaat uit: Z-lijn M-lijn I-band A-band H-zone
Z-lijn
hierop zitten de dunne filamenten vast
M-lijn
hierop zitten de dikke filamenten vast
I-band
gedeelte waar alleen dunne filamenten zitten
A-band
gedeelte waar dikke en dunne filamenten zitten
H-zone
lichte opening, valt binnen de A-band. Gedeelte waar alleen dikke filamenten zitten.
3 eiwitten waaruit dunne filamenten bestaan
- actine
- tropomyosine
- troponine
3 subunits van troponine & functie
- TnT: bindt aan tropomysine
- TnC: bindt Ca2+ ionen (Contractie)
- Tnl: verhindert interactie tussen actine en myosine (Inhibitie)
Stappen contractie mechanisme
- Rustfase: ATP gebonden aan koppen myosine moleculen. Deze koppen hebben een ATPase werking, echter alleen wanneer actine met myosine is geassocieerd. Dit wordt in de rustfase voorkomen door TnI.
- Afgifte neurotransmitter (die binden aan receptoren op de spier), dit zorgt voor depolarisatie (een stroom over het membraan)
- Actiepotentiaal komt aan bij sarcoplasmatisch reticulum. Hierin zitten kanalen die voltage afhankelijk zijn. Deze kanalen gaan open en laten calcium vrij.
- Stimulatie: Ca ionen stromen naar binnen.
- Binding van Ca2+ aan TnC veroorzaakt confomatieverandering waardoor myosine-actine interactie mogelijk wordt.
Vraag: bij contractie van een spier..
a. Verandert de A-band van lengte
b. Verandert de I-band van lengte
c. Verandert de H-band wel, maar de I-band niet van lengte
d. Veranderen de I- en A-band van lengte
b
Zowel H- als I-band veranderen van lengte
7 kenmerken hartspierweefsel
- uninucleair
- myofibrillen op een zelfde manier georganiseerd als in skeletspier
- cellen in rijen, kunnen vertakken
- bevat intercalaire schijven
- sarcoplasmatisch reticulum zwak ontwikkeld
- innervatie vanuit sinusknopen door vezels van Purkinje.
- Vasculair
Wat zijn intercalaire schijven en welke 3 onderdelen bevat het?
Intercalaire schijven: dit is een schijf tussen cellen in. Hierin bevinden zich: facia adherentes /zonula adherentes (=adhesion belt), desmosomen en gap junctions.