2b Spierweefsel Flashcards

1
Q

Wat zijn de 3 typen spierweefsel?

A
  1. Dwarsgestreept of skeletspierweefsel
  2. Hartspierweefsel
  3. Glad spierweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aantal kernen van

  1. Dwarsgestreept of skeletspierweefsel
  2. Hartspierweefsel
  3. Glad spierweefsel
A
  1. Dwarsgestreept of skeletspierweefsel: meerdere
  2. Hartspierweefsel: 1
  3. Glad spierweefsel: 1
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 typen dwarsgestreept spierweefsel

A
  1. Rode spieren
  2. Witte spieren
  3. Intermediair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2 kenmerken rode spieren + voorbeeld spier

A
  1. minder snel, wel langere en diepere contractie
  2. bevat myoglobine (bindt zuurstof, dit hebben ze voortdurend nodig voor de lange contractie)
    Bv rugspieren.

Note: Myoglobine bevat evenals hemoglobine een ijzeratoom waaraan zuurstof kan binden. Terwijl hemoglobine in de rode bloedcellen zorgt voor zuurstoftransport, bevindt myoglobine zich in spierweefsels. Daar slaat myoglobine een reservevoorraad zuurstof op, die vrijkomt als de spier snel zuurstof nodig heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

2 kenmerken witte spieren + voorbeeld spier

A
  1. snelle contractie, maar niet langdurig
  2. bevat geen myoglobine
    Bv. oogspieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Namen van de 3 bindweefsels die je vind in een spier (van buiten naar binnen)

A

Epimysium (om de spier)
Perimysium (om de spier bundel)
Endomysium (om de spier vezel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is sarcoplasma?

A

Zo noem je cytoplasma in de spier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een myofibril?

A

Een vezel die kan samen trekken. Het bestaat uit dikke en dunne filamenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waaruit bestaan dikke en dunne filamenten?

A

Dik: 2 ketens van myosine
Dun: 2 ketens actine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Volgorde elektrisch signaal van buiten de cel naar binnen:

A

Sarcolemma > t-tubulus > sarcoplasmatisch reticulum > myofibril

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het sarcolemma?

A

Plasmamembraan van een spiercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kenmerken van sarcoplasmatisch reticulum

A
  1. bevat veel calcium ionen
  2. aanwezigheid van terminale cisternen (=blaasjes vlakbij de t-tubulus waarbij calcium ligt opgeslagen)
  • T-tubulus: insnoering van de plasmamembraan; geleiding van actiepotentiaal
  • T-tubulus en 2 terminale cisternen vormen triade: actiepotentiaal opent voltage afhankelijke calcium kanalen, dit leidt tot afgifte van Ca2+ vanuit sarc. reticulum en vervolgens spiercontractie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het sarcomeer?

A
Contractiele eenheid. Bestaat uit:
Z-lijn
M-lijn
I-band
A-band
H-zone
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Z-lijn

A

hierop zitten de dunne filamenten vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

M-lijn

A

hierop zitten de dikke filamenten vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

I-band

A

gedeelte waar alleen dunne filamenten zitten

17
Q

A-band

A

gedeelte waar dikke en dunne filamenten zitten

18
Q

H-zone

A

lichte opening, valt binnen de A-band. Gedeelte waar alleen dikke filamenten zitten.

19
Q

3 eiwitten waaruit dunne filamenten bestaan

A
  1. actine
  2. tropomyosine
  3. troponine
20
Q

3 subunits van troponine & functie

A
  1. TnT: bindt aan tropomysine
  2. TnC: bindt Ca2+ ionen (Contractie)
  3. Tnl: verhindert interactie tussen actine en myosine (Inhibitie)
21
Q

Stappen contractie mechanisme

A
  1. Rustfase: ATP gebonden aan koppen myosine moleculen. Deze koppen hebben een ATPase werking, echter alleen wanneer actine met myosine is geassocieerd. Dit wordt in de rustfase voorkomen door TnI.
  2. Afgifte neurotransmitter (die binden aan receptoren op de spier), dit zorgt voor depolarisatie (een stroom over het membraan)
  3. Actiepotentiaal komt aan bij sarcoplasmatisch reticulum. Hierin zitten kanalen die voltage afhankelijk zijn. Deze kanalen gaan open en laten calcium vrij.
  4. Stimulatie: Ca ionen stromen naar binnen.
  5. Binding van Ca2+ aan TnC veroorzaakt confomatieverandering waardoor myosine-actine interactie mogelijk wordt.
22
Q

Vraag: bij contractie van een spier..

a. Verandert de A-band van lengte
b. Verandert de I-band van lengte
c. Verandert de H-band wel, maar de I-band niet van lengte
d. Veranderen de I- en A-band van lengte

A

b

Zowel H- als I-band veranderen van lengte

23
Q

7 kenmerken hartspierweefsel

A
  1. uninucleair
  2. myofibrillen op een zelfde manier georganiseerd als in skeletspier
  3. cellen in rijen, kunnen vertakken
  4. bevat intercalaire schijven
  5. sarcoplasmatisch reticulum zwak ontwikkeld
  6. innervatie vanuit sinusknopen door vezels van Purkinje.
  7. Vasculair
24
Q

Wat zijn intercalaire schijven en welke 3 onderdelen bevat het?

A

Intercalaire schijven: dit is een schijf tussen cellen in. Hierin bevinden zich: facia adherentes /zonula adherentes (=adhesion belt), desmosomen en gap junctions.

25
Q

6 kenmerken glad spierweefsel

A
  1. spoelvormig
  2. uninucleair
  3. aanwezigheid van actine en myosine, maar contractiemechanisme is verschillend
  4. bijna afwezigheid van sarcoplasmatisch reticulum.
  5. Innervatie door autonome zenuwstelsel
  6. Niet elke spiercel hoeft geïnnerveerd te worden: prikkelgeleiding door gap-juctions.
26
Q

Waar vind je gladspierweefsel?

A

Darm, bloedvaten, huid, urinewegen, etc.

27
Q

Wat zijn dense bodies?

A

Actine en myosine zitten vast aan dense bodies, dit zijn kruisingen van intermediare filamenten (desmine). Wanneer actine en myosine samentrekken, worden de dense bodies naar elkaar toe getrokken.

28
Q

Vraag: welke uitspraak is niet juist? Hartspiercellen ..

a. Vertonen eenzelfde type dwarsstreping als skeletspier
b. Bevatten 1 kern
c. Hebben een goed ontwikkeld sarcoplasmatisch reticulum
d. Reguleren contractie door middel van Ca2+

A

c