3.6C P2 SAM Flashcards

1
Q

Temporale kwab

Functie:

A

Auditieve input, visuele objectherkenning en identificatie, navigeren, geheugen (hippocampus,), emotionele input (amygdala)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

STS = Superieure temporale suclus

Functie:

A

STS: verwerkt biologische bewegingen en hierdoor ook sociale perceptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tatcher illusie

A

Tatcher illusie wordt bewezen door een afbeelding.

Een mens zoekt automatisch naar de normaalheid in gezichten.
Dus als een gezicht in zijn geheel omgedraaid is, maar de ogen en mond staan niet omgedraaid –> dan lijkt dat gezicht normaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Breinonderzoeken:

3

A

PET en fMRI:
kunnen geactiveerde gebieden tijdens het praten in kaart worden gebracht.

Transcranial Magnetic stimulation (TMS): verbindingen tussen breingebieden kunnen hiermee in kaart worden gebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fedorenko en Thompson-schill breinnetwerken

A

Fedorenko en Thompson-schill zeiden dat er 1 hoofdnetwerk is met neuronale nodes (knopen).

Neuroale nodes zitten door heel de hersenen verspreid. Taal is wijd verspreid over hersenen, niet alleen 1 gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lange termijngeheugen

bestaat uit 2 soorten:

A
  • Explicitet geheugen (bewust)

- Impliciet geheugen (onbewust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Explicitiet geheugen
Andere naam:
Functie:
richting:

A

Explicitiet memory
= Declaritive memory
= Bewuste geheugen

Functie:

  • episodische herinneringen
  • semantische herinneringen

Richting: top-down

EB: alleen episodische en semantische herinneringen zijn declarative, de rest is non-declarative en dus onbewust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Episodische herinneringen

A

onderdeel van het expliciete, declaratie, bewuste geheugen.

herinninering van episodes (gebeurtenissen) in je eigen perceptie, dus hoe jij ze hebt meegemaakt. Deze worden gemaakt via de hippocampus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

semantische herinneringen

A

onderdeel van het expliciete, declaratie, bewuste geheugen.

Is kennis over de wereld en feiten. (Structuren om de hippocampus heen zijn hiervoor ook belangrijk.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Impliciet geheugen

Andere naam:
Functie:
richting:

A

Andere naam:
Impliciet geheugen
= non-declaritive memory
= onbewust geheugen

Bestaat uit:

  • procedural memory
  • perceptuele priming (conditioneren)
  • emotinele memory
  • habits

Richting: bottum up

EB:
Kan onthouden dan alles wat niet declarative is, is non-declarative. Is makkelijker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Procedural memory

A

Onderdeel van het impliciete, non-declarative, onbewuste geheugen.

verkregen/aangeleerde motor en cognitieve vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Perceptuele priming

A

Onderdeel van het impliciete, non-declarative, onbewuste geheugen.

iets geeft een snellere/sterkere reactie als het al eerder is voorgekomen. Onbewust aangeleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Emotional memory

A

Onderdeel van het impliciete, non-declarative, onbewuste geheugen.

verkregen/aangeleerde emotionele vaardigheden. We hebben interne cues die ons doen denken aan een emotionele gebeurtenis (amygdala).

Emotionele geheugen heeft zowel impliciete als expliciete delen, maar gebeurt vooral onbewust (impliciet).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Habits

A

Onderdeel van het impliciete, non-declarative, onbewuste geheugen.

geautomatiseerde motorvaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Korte termijn geheugen

A

= werkgeheugen.

Het behoud recente herinneringen.

Vooral Dorso laterale PFC

Zit verdeelt in de temporale, parietale en frontale kwabben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

interferentietaak

A

interferentietaak: interferen (bemoeien) voorafgaand geleerde dingen zich met het leren van nieuwe informatie. Gaat door elkaar heen.

dit is een test voor het werkgeheugen en executief functioneren, beide liggen in de PFC

vb. strooptaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Temporale kwab stoornis samenvatting:

A

lijd tot een verandering in:

  • emotie (amygdala) en ook moeite met persoonlijkheid (egocentrisme, paranoia, agressie) en seksueel gedrag.
  • geheugenverstroringen (hippocampus)
  • semantische categorieen: brede categorieen worden wel herkent, alleen specifieke worden niet herkent.
  • perceptie van biologische bewegingen (STS)
  • gehoor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Dichitone luistertaak

Test voor:
Functie:

A

Test voor: temporale kwabschade

Functie: capaciteit van auditieve verwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Visual Object and Space Perception Battery

Test voor:
Functie:

A

Test voor: temporale kwabschade

Functie: capaciteit van visuele verwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Revised Wechsler Memory Scale-IV

A

Test voor: temporale kwabschade

Functie: Verbaal geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Rey Complex-Figure Test

A

Test voor: rechter temporale kwabschade

Functie: Non-verbaal geheugen testen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Token Test

A

Functie: Taalbegrip testen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke hemisfeer taal?

A

Taalproductie, taalbegrip en alles zit in linker hemisfeer, maar rechter hemisfeer draagt bij aan taalbegrip.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Model-building benadering:

A

ziet lezen als een aantal onafhankelijke vaardigheden. Verschilt van klassieke benadering in dat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Gist

A

doel van het reconstrueren van een herinneringen waardoor we in situatie er mee om kunnen gaan.

Vb. Oefenententamen dan sla je het beetje hetzelfde op, makkelijker terug te halen voor tentamen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Infantiele amnesia:

A

onvermogen om gebeurtenissen te herinneren van de vroege kindertijd. Brein verwijdert herinneringen om plaats te maken voor nieuwe.

27
Q

Furgue state amnesia

A

geheugenverlies van iemand persoonlijke geschiedenis door onderdrukking van mediale temporale kwabgeheugensystemen.

28
Q

Anterograde amnesia

A

geen nieuwe herinneringen meer maken door schade aan hippocampus (consolideert herinneringen)

29
Q

retrograde amnesia

A

Geen oude herinneringen meer herinnering

30
Q

Amnesia theories:

3

A
  1. Systeemconsolidatie theorie (Squire & Bayley):
    zegt dat de hippocampus nieuwe herinneringen consolideert, daarna worden ze ergsn anders in het brein opgeslagen. Dit verklaart waarom oude herinnering na hippocampusschade nog bestaan.
  2. Multiple-trace theory (Nadel & Moscovitch):
    dit verklaart individuele verschillen in amnesie. Zegt dat bij elk leerprocess veel herinneringen parralel worden gecodeerd in verschillende breinlocatie. Daarom zijn verschillende herinneringen verschillend vatbaar voor letsel.
  3. Reconsolidatietheorie (Tronson & Taylor):
    herinneringen bestaan altijd uit meerdere sporen. Elke keer als een herinnering gebruikt wordt, wordt het gereconsolideerd. Als je herinneringen ophaald worden ze gehercodeerd in het brein op een andere locatie.
31
Q

Systeemconsolidatie theorie (Squire & Bayley)

A

zegt dat de hippocampus nieuwe herinneringen consolideert, daarna worden ze ergsn anders in het brein opgeslagen. Dit verklaart waarom oude herinnering na hippocampusschade nog bestaan.

32
Q

Multiple-trace theory (Nadel & Moscovitch)

A

dit verklaart individuele verschillen in amnesie. Zegt dat bij elk leer process veel herinneringen parallel worden gecodeerd in verschillende breinlocatie. Daarom zijn verschillende herinneringen verschillend vatbaar voor letsel.

33
Q

Reconsolidatietheorie (Tronson & Taylor)

A

herinneringen bestaan altijd uit meerdere sporen. Elke keer als een herinnering gebruikt wordt, wordt het gereconsolideerd.

34
Q

Korsakoff syndrome:

Ziekte met langetermijngeheugenverlies

A

er zijn 6 hoofdsymptomen:

  • anterograad amnesie
  • retrograad amnesie
  • confabulation (patiënten produceren plausibele verhalen over gebeurtenissen in het verleden i.p.v. geheugenverlies toe te geven)
  • magere inhoud in conversatie
  • gebrek aan inzicht
  • apathie.

Het kan plotseling voorkomen, binnen enkele dagen. De oorzaak is een thiamine (vitamine B1)-tekort door lang gebruikt van alcohol, cellen worden vermoord.

35
Q

Transiet global amnesia:

Ziekte met langetermijngeheugenverlies

A

verlies van oude herinneringen en het onvermogen om nieuwe te maken. Kan acuut komen en worden veroorzaakt door bv. Hersenschuddig.

36
Q

Herpes simplex encefalitis:

Ziekte met langetermijngeheugenverlies

A

verlies van herinneringen

37
Q

Alzheimer:

Ziekte met langetermijngeheugenverlies

A

verlies van voorgaande herinneringen door neuronaal verlies.

Eerst anterograde en dan retrograde amnesia.
Ze kunnen geen nieuwe dingen aanleren, maar nog wel verhalen van vroeger vertellen.

38
Q

Neurotransmitter activatiesystemen:

3

A
  1. Cholinergisch systeem: deze cellen projecteren van de basale voorbrein naar de frontale kwabben en temporale kwabben. Selectieve schade aan deze cellen kan amnesie verklaren in Alzheimer (niet geheugenverlies).
  2. Serotonergisch systeem: beschadiging van serotonine cellen, leid tot amnesie.
  3. Noradrenergisch systeem: als het cholinergische of het noradrenergische systeem geblokkeerd wordt, heeft dat weinig effect op leren, maar als ze beide geblokkeerd zijn kan er extreme verslechtering zijn op leertaken.
39
Q

Bucur & Papagno (2019)

A

Onderzoek naar de behandelingen voor aphasia

40
Q

Aphasia komt meestal door..

A

38% van beroertes ontwikkelt afasia. Dat komt dan meestal door infarct van cerebrale materie en schade aan de linker hemisfeer.

41
Q

Bucur & Papagno (2019)

Behandelingen voor aphaisa (3)

A

Spraak en taaltherapie (SLT): huidige behandeling

Repetitieve transcranial magnetische stimulatie (rTMS): induceert antipotentialen

Transcranial directe current stimulatie (tDCS): moduleert neurale vering in membraanpotentiaal

42
Q

Aphasia komt meestal door..

A

38% van beroertes ontwikkelt afasia. Dat komt dan meestal door infarct van cerebrale materie en schade aan de linker hemisfeer.

43
Q

Bucur & Papagno (2019)

Behandelingen voor aphaisa (3)

A

Spraak en taaltherapie (SLT): huidige behandeling

Repetitieve transcranial magnetische stimulatie (rTMS): induceert antipotentialen

Transcranial directe current stimulatie (tDCS): moduleert neurale vering in membraanpotentiaal

44
Q

Bucur & Papagno (2019) resultaten behandeling aphasia

A
  • rTMS is effectiever, maar wel duurder en risicovoller dan tDCS.
  • rTMS en tDCS is niet effect als monotherapie, maar wel als een aanvullende icm SLT.
  • rTMS in follow up was effectief in chronische en herstellende patiënten, tDCS alleen bij chronische.
45
Q

Bucur & Papagno (2019) Limitaties

A

Limitaties: Weinig onderzoek, selectiebias, literatuurbias, alleen engelstalig.

46
Q

Netwerken die interactie hebben met de hippocampus:

5

A
  • Mediale entorinale cortex (MEC): knoopunt voor netwerken over ruimtelijke informatie van Visuele context netwerk (VCN) en Posterieure mediale netwerk (PMN).
  • Visuele context netwerk (VCN): visuele context wordt hier verbonden aan bepaalde schema’s in context.
  • Posterieure mediale netwerk (PMN): ruimtelijk navigeren en episodisch geheugen, het verwerkt schema’s binnen een bepaalde context.
  • Anterior thalamus, MEC, PHC en RSC: informatie of beweging van snelheid en lichaam-op-hoofd informatie.
  • Anterior temporaal netwerk (ATN): bevat informatie of mensen en dingen die constant blijven over tijd en situatie om context te relateren aan gebeurtenissen.
47
Q

hippocampus functie:

A

Belangrijk in geheugentaken, opslaan van herinneringen, ruimtelijke en situationele context. Hippocampus behandelt de ervaring op volgorde in het semantische geheugen.

48
Q

Mediale entorinale cortex (MEC)

A

Knooppunt voor netwerken over ruimtelijke informatie van visuele context netwerken (VCN) en posterieure mediale netwerken (PMN)

49
Q

Viusele context netwerk (VCN)

A

visuele context wordt hier verbonden aan bepaalde schema’s in je brein.

50
Q

Posterieur medial netwerk (PMN)

A

Ruimtelijk navigeren en episodisch geheugen, het verwerkt schema’s binnen een bepaalde context.

EB: Anterior was belangrijkste (onthouden dat dingen constant zijn), posterior is minder belangrijk en komt later pas, namelijk verwerken van informatie in schema’s en onthouden van episodische dingen. Dus eerst ontwikkelt constantheid (anterior) en dan pas onthouden van episodische herinneringen en verwerken in schema’s (posteiror). Jonge kinderen onthouden pas later dingen.

51
Q

Anterior thalamus, MEC, PHC, RSC

A

informatie van beweging/ snelheid en lichaam-op hoofd informatie.

52
Q

Anterior temporaal netwerk (ATN)

A

informatie over mensen of dingen die constant blijven over tijd en situatie om context te relateren aan gebeurtenissen.

EB: anterior temporaal: anterior is vooraan als eerst, je moet als eerst weten dat dingen blijven bestaan als je ze even niet ziet.

53
Q

Ervaringen in hippocampus worden zo gemaakt (3):

A
  • Volgordegeneratie
  • Voorspelling en fout gedreven leren
  • Ruimtelijk-temporale scafffolding
54
Q

Volgordegeneratie:

Deel van het maken van ervaringen in de hippocampus

A

cellen in hippocampus vuren in volgorde voor contextuele informatie af (over een paar dagen).

  • Plaatscellen (vuren op ruimtelijke locaties)
  • Tijdcellen (vuren op bepaalde tijd met bewegingen).
55
Q

Voorspelling en fout gedreven leren

A

hippocampus verbindt activatiepatronen met elkaar als we iets meemaken.

Voorgaande ervaringen worden aan elkaar gekoppeld en de hippocampus kan zo een voorspelling doen bij volgende ervaringen.

Als de voorspelling fout is, triggert het de nieuwe input een verandering in de huidige verdeling te maken, dit heet context specifieke codering (remapping).

56
Q

Context specifieke codering (remapping):

Voorspelling en fout gedreven leren

A

Als de voorspelling fout is, triggert het de nieuwe input een verandering in de huidige verdeling te maken.

57
Q

Theorien over hippocampus en geheugen (4):

A
  1. Cognitieve map-theorie (CMT) van O’Keefe & Nadel
  2. Relationele geheugentheorie (RMT) van Cohen & Eichenbaum
  3. Binding of items and context theory (BIC)
  4. Het temporale contextmodel (TCM)

Samenvatting:
CMT & RMT: zijn gefocust op ruimtelijke/ temporale organisatie, terwijl BIC & TCM deze ideeën uitbreiden door rekening te houden met de context.

58
Q

Cognitieve map-theorie (CMT) van O’Keefe & Nadel:

A

Hippocampus is voor het ruimtelijk theoretisch kader en om herinneringen te organiseren. Een soort cognitieve map.

59
Q

Relationele geheugentheorie (RMT) van Cohen & Eichenbaum:

A

Hippocampus kijkt naar de relaties tussen specifiek items, contexten en situaties. in een nieuwe context.

60
Q

Binding of items and context theory (BIC):

A

de hippocampus is cruciaal voor het verwerken van contextuele informatie binnen een context. De PFC is belangrijk voor retrieval en opslag van voorgaande herinneringen.

(hippocampus associeert inkomende informatie over items. Zelfs wanneer de omgeving en situatie constant blijft, zijn herinneringen voor items gedifferentieerd van elkaar gebaseerd op hun relatieve proximiteit in tijd.)

61
Q

Het temporale contextmodel (TCM):

A

Gebaseerd op de BIC, maar benadrukt de temporale aspecten van de hippocampus/context.

(BIC/TCM: hippocampus associeert inkomende informatie over items. Zelfs wanneer de omgeving en situatie constant blijft, zijn herinneringen voor items gedifferentieerd van elkaar gebaseerd op hun relatieve proximiteit in tijd.)

62
Q

Het temporale contextmodel (TCM):

A

zegt dat hippocampus inkomende informatie associeert over items. Zelfs wanneer de omgeving en situatie constant blijft, zijn herinneringen voor items gedifferentieerd van elkaar gebaseerd op hun relatieve proximiteit in tijd.

63
Q

CM

A

de hippocampus biedt patroonscheiding en patroonvoltooiing, dus het vergelijkt nieuwe elementen met herinnerende elementen om gelijkheden en verschillen te identificeren.