350-360 Flashcards
1
Q
quis?
A
(vragend vnw.)
wie?
2
Q
quid?
A
(vragend vnw.)
wat?
3
Q
puella
A
puellae
het meisje
4
Q
notus
A
-a, -um
bekend
5
Q
verus
A
-a, -um
waar; echt
6
Q
temptare
A
tempto
proberen; op de proef stellen
7
Q
ardere
A
ardeo
branden
8
Q
iacere
A
iaceo
liggen
9
Q
placere
A
placeo
bevallen; aanstaan
10
Q
cito
A
(bijwoord)
snel
11
Q
quo?
A
(bijwoord)
waarheen?