3.3 ELEKETRONISCHE THERMONOLOGIE Flashcards

1
Q

De lading van 1 Coulomb komt overeen met een:
.
.

a. Stroom van 1 Ampère per uur.

b. Stroom van 1 Ampère per seconde.

c. Stroom van 1 Ampère per minuut.

A

b. Stroom van 1 Ampère per seconde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

1 kV komt overeen met:
.
.

a. 100 volt.

b. 10 volt.

c. 1000 volt.

A

c. 1000 volt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

1 Ampère komt overeen met:
.
.

a. 1mA.

b. 100 mA

c. 1000 mA

A

c. 1000 mA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

1.000.000 Ohm komt overeen met:
.
.

a. 1MΩ

b. 1 kΩ

c. 10 mΩ

A

a. 1MΩ.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De eenheid van spanning is:
.
.

a. Ohm.

b. Volt.

c. Ampère.

A

b. Volt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De eenheid van stroom is:
.
.

a. Volt.

b. Ampère.

c. Ohm.

A

b. Ampère.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De eenheid van weerstand is:
.
.

a. Ampère.

b. Volt.

c. Ohm.

A

c. Ohm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De eenheid van vermogen is:
.
.

a. Watt.

b. Coulomb.

c. Volt.

A

a. Watt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De formule voor de Wet van Ohm is:
.
.

a. R = U*I

b. R = U/I

c. R = I/U

A

b. R = U/I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De formule voor het bepalen van de lading Q komt overeen met:
.
.

a. Q = I/t

b. Q = t/I

c. Q = I* t

A

c. Q = I * t.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De formule om de stroom te bepalen in functie van de lading en de tijd komt overeen met:
.
.

a. I = Q/t

b. I = Q * t

c. I = t/Q

A

a. I = Q/t.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De eenheid van ‘elektrische geleidbaarheid’ is de:
.
.

a. Siemens

b. Ohm

1c. Ampère

A

a. Siemens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een weerstand met waarde 10 Ohm wordt op een spanning aangesloten van 10 V. De stroomsterkte is?
.
.

a. 1mA

b. 0,1μA

c . 1A

A

c. 1A.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

20 kΩ =
.
.

a. 20.000 Ω

b. 200.000 Ω

a. 2000.000 Ω

A

a. 20.000Ω.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Elektrische geleiding of geleidbaarheid is:
.
.

a. De weerstand of moeilijkheidsgraad die een stof biedt aan de
elektronenstroom.

b. De doorlaatbaarheid of de gemakkelijkheidsgraad die een stof biedt aan de elektronenstroom.

c. De weerstand of moeilijkheidsgraad die een stof biedt aan de
protonenstroom.

A

b. De doorlaatbaarheid of de gemakkelijkheidsgraad die een stof biedt aan de elektronenstroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De formule van de Geleidbaarheid is:
.
.

a. G = R/1

b. G = 1/R

c. G = 1*R

A

b. G = 1/R.

17
Q

Indien er door een weerstand van 100 Ω een stroom vloeit van 2 mA, dan zal de spanning aan de contactpunten gelijk zijn aan:
.
.

a. 0,2 Volt.

b. 0,02 Volt.

c. 2 Volt.

A

a. 0,2 Volt.

18
Q

In een elektrisch circuit zal er stroom vloeien als er:
.
.

a. Een spanning wordt opgezet.

b. Een weerstand in het circuit staat.

c. Een stroom wordt opgezet.

A

a. Een spanning wordt opgezet.