3.1 Genotype en fenotype Flashcards

1
Q

Fenotype?

A

Het uiterlijk van een organisme (bij mensen kleur van je ogen, haarkleur etc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Je lichaam bestaat uit heel veel cellen, in elke cel komt een celkern voor. De celkern van elke lichaamscel bevat ….. chromosomen

A

De celkern van elke lichaamscel bevat 46 chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat bevatten chromosomen?

A

Informatie voor alle erfelijke eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een gen?

A

Is een deel van een chromosoom met informatie voor 1 erfelijke eigenschap (bijvoorbeeld haarkleur)
Elk chromosoom bevat een groot aantal genen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Genotype

A

De informatie voor alle erfelijke eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ontstaat het genotype?

A

Op het moment dat er een bevruchting plaatsvindt tussen een zaadcel en een eicel.
Geslachtscellen bevatten van elk chromosomenpaar maar 1 chromosoom.
Er komen in geslachtscellen dan ook geen genenparen voor maar alleen enkelvoudige genen.

Bij de bevruchting komen de enkelvoudige chromosomen van een zaadcel en de enkelvoudige chromosomen van een eicel bij elkaar.
Daardoor bevat de bevruchte eicel ook weer genenparen en chromosomenparen.
Deze genenparen zijn het genotype van het nieuwe organisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ontstaat het fenotype?

A

Het fenotype van een organisme komt tot stand door het genotype en door invloeden uit het milieu
Stel je hebt een blanke huid (genotype) maar door de zon ben je de hele zomer bruin (fenotype)
Stel je hebt zwart haar (genotype) maar je verft het zwart (fenotype)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly