3.1 Flashcards

1
Q

Elektrische lading

A

Door de wrijving kunnen voorwerpen elektrisch geladen worden en daardoor kunnen ze krachten uitoefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2 soorten lading

A

Positieve en negatieve lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gelijke ladingen

A

Stoten elkaar af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Tegenovergestelde ladingen

A

Trekken elkaar aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Neutraal

A

Een voorwerp met evenveel positieve als negatieve lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Elektronen

A

Kleine negatief geladen deeltjes in een atoom (e-)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Protonen

A

Postitief geladen deeltjes in een atoom kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Neutron

A

Neutraal geladen deeltjes in atoomkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Statische elektriciteit

A

Overschot of tekortaan negatieve lading, de lading stroomt weg als je het voorwerp aanraakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Batterij

A

Ene pol = overschot en andere pol = tekort aan elektronen (in de batterij + —> -)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Elektronische stroom

A

Elektronen bewegen van - —> +

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geleider

A

Daarin kunnen elektronen zich bewegen (bijv metaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vrije elektronen

A

Kunnen zich vrij door metaal (geleider) verplaatsen, door dat de buitenste elektronen van metaal(geleider) zwak worden aan getrokken naar de atoom kern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Isolator

A

Elektronen kunnen zich hierin niet vrij bewegen (bijna alle niet-metalen zijn isolatoren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

(A) Ampére

A

Eenheid van stroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

(C) Coulomb

A

Eenheid van elektrische lading

17
Q

(I) Stroomsterkte

A

De hoeveelheid lading (Q) in coulomb (c) die per seconde door een draad stroomt

18
Q

(I) Stroomsterkte berekenen

A

I = Q/t (Q= coulomb(c) en t=tijd in seconden)

19
Q

1 ampère

A

1 C/S (coulomb per seconde)

20
Q

Lading van 1 coulomb

A

6,25 x 10^18 (6,25 triljoen)

Elektronen of evenveel protonen

21
Q

Lading van elektron

A

1/6.25 x 10^18 = 1.6 x 10^-19 C