3. individuele verschillen en de zelf Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

zelfconcept

A

beinvloedt de manier waaropwe situaties interpreteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

20-stellingtest

A

kijken welke typen termen iemand vaak gebruikt.

  • abstracte psychologische eigenschappen( ik ben creatief) vaak westers
  • concrete rollen en relaties (ik ben een oudere zus) vaak niet westers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

mensen in individualistische culturen

A

geneigd gedachten en gedragingen te vertonen die hun eigen onafhankelijkheid bevorderen. voelen zich uniek en benadrukken belang van zelfvoorziening(westerse landen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

collectivistische culturen

A

geneigd gedachten en gedragingen te vertonen die de onderlinge afhankelijke aspecten van hun zelfconcept benadrukt zoals nauwe relaties en groepslidmaatschappen. (niet westerse landen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

onafhankelijke kijk op jezelf

A
  • beschrijvingen meer vanuit innerljike kenmerken en karakter, gedurende leven stabiel en hetzelfde
  • je kennis/familie/vrienden zij ook onafhankelijk
  • in en ougroep zijn minder bealngrijk voor je, mensen kunnen er in en uit
  • individualistisch kijk
  • westerse landen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

onderling afhankelijke kijk op jezelf

A
  • je beschrijft je in termen van wat je bent voor anderen
  • nadruk op relaties en context
  • denken over hoe je gedrag invloed heeft op de personen in je omgeving
  • ingroup overlapt met je omdat je meer identificeert met ander personen.
  • er is een sterk gevoel van ingroup en dus de uitgroep is duidelijk
  • collectivistisch
  • aziatische landen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

SES en onafhanelijkheid

A
  • groter gedeelte onafhankelijkheid onder de arbeidsklasse lijkt niet te generaliseren naar degenen die in werkelijke armoede leven. verarmde mensen ervaren vaak een sociaal isolement en rapporteren feitelijk minder en minder nauwe sociale relaties dan mensen die boven de armoedegrens leven.
  • het verband tussen onderlinge afhankelijkheid en socialeklasse injapan liet juist zien dat een hoger ses geassocieerd werd met meer onderlinge afhankelijkheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

westerse landen

A
  • kunnen emoties van vreemden herkennen
  • kunnen een vreemde sneller vertrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zelfconstructie

A

kenmerken die nij mens moeders als bij henzelf past

  • westerse land: verchillende gebieden hersenactiviteit > moeder wordt als onafhankelijk van de zelf gezien
  • niet westerse landen: dezelfde gebiden hersenactiviteit > overlappingen met moeder, onderling afhankelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zelfconsistentie

A

hoe we denken en ons gedragen in verschillende situaties. hoog zelfconsistentie : hele tijd vrijwel hetzelfde gedragen met vrienden, collegas of familie.

  • westerse landen: hoge consistentie over zelf evaluatie
  • niet westerse landen: lage consistentie, zelf evaluatie verandert per situatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cognitieve dissonantie

A

door een krachtige motivatie consistent te zijn, krijgen we cognitieve dissonantie wanneer we inconsistent gedrag vertonen. verschillend gedrag tegenover een bepaald verwachting van jezelf(verontrustend gevoel).

  • westerse landen: klassieke dissonantie; verontrustend gevoel door inconsistentie naar onszelf wordt met rationalisme vermindert
  • niet westerse landen: inconsistentie door verwachtingen van anderen wordt met rationalisme vermindert.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dissonantiereductie

A

het onaangename gevoel verminderen door mening te veranderen of aanpassen aan de keuze.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zelfbewustzijn

A

zelfevaluatie over hoe je jezelf ziet en denkt dat anderen je zien.

  • subjectieve zelfbewustzijn (binnenstebuiten): je baseert je zelfbewustzijn op hoe jij jezelf ziet. (wanneer je in de spiegel kijkt wordt je kritischer) zelfevaluatie is over het algemeen minder accuraat, oftewel het wijkt soms af met het daadwerkelijke zelf.
    > individualistisch dus westers
  • objectieve zelfbewustzijn ( van buiten naar binnen) : je baseert het meer op hoe anderen je zien. je bent dan over het algemeen meer zelfkritisch. de zelfevaluatie is over het algemeen accurater. > collectivistisch in aziatische landen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

entiteit

A

je potentie of kunnen, staat vast. je kan het of niet

  • dit is meer individualistisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

incrementeel groei

A

als je hardt werkt of studeert kun je nieuwe dingen leren (je kunnen/potentieel vergroten).

  • collectivistische landen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

intelligentie

A

kennis en vaardigheden die nodig zijn om doelen na te streven en zich aan te passen aan specifieke omgevingen en specifieke culturele instellingen.

  • cognitie: een divers procedure waarbij het individu kennis verwerft en toepast
17
Q

intelligentie soorten

A
  • spearmans g-factor: algemeen niveau van intelligentie. als je slim bent op een aspect ben je ook slim bij andere aspecten.(werdt verworpen)
  • thurstone: onderzocht drie intellectuele domeinen en vaardigheden. verbaal, wiskundig en ruimtelijk
  • sternberg: bestudeerde drie verschillende fundamentele aspecten van intelligentie; analytisch, creatief en praktisch
  • gardner: voerde aan dat er naast logische, taalkundige en ruimtelijke intelligentie(gemeten door psychometische tests) nog andere soorten intelligentie bestaan:
    >muzikale
    >lichamelijke
    >kinetische
    >persoonlijke
    >sociale
18
Q

pscyhometrische benadering

A

intelligentie werd in dit blik gezien.

  • een meetbare verschijning die aan de hand van een test kan worden uitgedrukt in een cijfer.

(kritiek weten we zeker wat het echt meet?)

19
Q

sternberg’s kijk op intelligentie

A

er moet onderzscheidt gemaakt worden tussen
- intelligentie: mentaal fenomeen dat kan resulteren in bepaald gedrag of gedragsreacties
- intelligent gedrag: gedragsreacties van intelligentie kunnen van cultuur tot cultuur veranderen.

20
Q

onderliggende psycholosche mechanismen of processen van intelligentie die overeenkomen bij mensen

A
  • probleem identificeren
  • type probleem herkennen
  • probleem begrijpen
  • oplossing bedenken
  • middelen vinden om het probleem op te lossen
  • uitvoeren van oplossing
  • evalueren van de uitkomst
  • indien nodig zoeken naar alternatieve oplossingen
21
Q

problemen met intelligentie testen

A
  • is goed voor het meten van universele vaardigheden( vergelijken van grootte van objecten of sorteren van kleuren). maar kan van weinig nut zijn als het gaat om het meten van andere cultuurspecifieke cognitieve vaardigheden
  • bepaalde etnische of sociale groepen worden op oneerlijke wijze bevoordeeld vanwege de test vocabulaire ( woorden en items die in de toets worden gebruikt)
  • de meeste verbale intelligentie testen vereisen voorkennis die gebasseerd op specifieke culturele kennis
22
Q

invloed van omgeving en SES op intelligentie

A
  • beschikbaarheid en toegang tot hulpbronnen
  • verscheidenheid aan perceptuele ervaringen
  • overheersende type gezinsklimaat
  • onderwijsmogelijkheden
  • toegang tot info
  • reizen
  • aan of afwezigheid van op cultuur gebaseere magische overtuiging
  • algemene levenshouding
  • culturele praktijken
23
Q

holistisch

A

het belng van het geheel wrodt benadrukt

24
Q

verschillen in cognitie

A
  • westen: analytisch > nel en nauwkeurig
  • aziatische landen: holistishce besluitvorming > zorgvuldige reflectie,het geheel wordt ebnadrukt
25
Q

cognitieve stijl

A

manier waarop individuen de wereld organiseren en begrijpen

  • veldafhankelijk: meer aandacht voor externe referenties en contexten
  • veldonafhankelijk: autonomer en minder afhankelijk van externe aanwijzingen
26
Q

low effort syndroom

A

vorm van coping of aanpassings strategie van een individu. ze geloven dat hoe hard ze ook hun best doen ze tegengehouden zullen worden.

sommige leden van groepen die discriminatie tegen hen ervaren, beoordelen positieve feedback van een dominant groepslid vaak negatiever dan leden van een dominante culturele groep.

27
Q

onderzoek naar zelfconcept in verschillende culturen (ma en schoenenman)

A

hypothese:
- amerikaanse studenten zullen een individualisctische zelfconcept hebben
- keniaanse studenten zullen een individualistisch zelfconcept hebben
- inwoners van kenias hoofdstad zullen minder een collectivistisch zelfconept hebben door modernisatie en verwesterlijking van de hoofdstad
- verschillende inheemse stammen in kenia zullen een collectivistische zelfconcept hebben
- vrouwen zijn over het algemeen collectivistischer

resultaten:
- hypothese 1, 2, 4 en 5 klopten.
- inwoners van kenias hoofdstad 58% was collectivistisch, 42% was individualistisch

limitaties:
- de steekproefgrootte was klein
- inheemse stammen waren ongeletterd. toetsen werden mondeling afgenomen. dit kan zorgen voor invloed op resultaten
- in sommige gevallen waren er extra mensen aanwezig in de ruimte tijdens de afname, kan invloed hebben op de resultaten