2E - Woordenlijst - 2e trimester Flashcards

Woordenschat van de behandelde hoofdstukken

1
Q

Hellas

A

Het oude Griekenland (Griekenland + westkusten van huidige Turkije)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Minoïsche beschaving

A

andere naam voor Kretenzische beschaving, vernoemd naar legendarische koning Minos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

fresco

A

muurschilderij op kalkmuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

dodenmasker

A

gouden masker voor overleden persoon (in Mycene)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Legendarisch

A

volgens de legende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

labyrintisch

A

zoals een labyrinth/doolhof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welvaart

A

het gaat goed in het land/rijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bloeiperiode

A

periode waarin het goed gaat in het rijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kolonisatie

A

het stichten van een nederzetting op een andere plaats terwijl er dichte banden met de moederplaats behouden worden. Vaak ten koste van de lokale bevolking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

push-factor

A

reden waarom mensen wegtrekken van een gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pull-factor

A

reden waarom dat mensen naar een gebied toe trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stadstaat

A

onafhankelijke stad en de omringende gebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

agora

A

grote open ruimte in een stadstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

akropolis

A

versterkte ‘burcht’ in een stadstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

maritiem

A

over zee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

continentaal

A

over land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

obool

A

braadspit, naam van Helleense munt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Tirannie

A

alleenheerschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Oligarchie

A

regering van weinig personen die behoren tot een hogere stand of klasse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

democratie

A

het volk regeert’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

aristocratie

A

regering van ‘de besten’ (= aristoi), een soort oligarchie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

rechtstaat

A

een staat waarbij het ‘recht’ regeert, staat met wetten en regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ostracisme

A

het verbannen van atheense politici via het stemmen met scherven

24
Q

scheiding der machten

A

politiek systeem waarbij de 3 machten bij verschillende politieke instellingen zitten.

25
Q

wetgevende macht

A

maakt de wetten

26
Q

uitvoerende macht

A

voert de wetten uit

27
Q

rechterlijke macht

A

voert controle uit op de naleving van de wetten en bestraffen de overtredingen ervan

28
Q

burgerrechten

A

rechten voor burgers van een bepaald land

29
Q

mensenrechten

A

rechten voor alle mensen

30
Q

imperialisme

A

proces waarbij landen hun macht in andere delen van de wereld uit willen breiden door gebieden te veroveren en te beheersen

31
Q

diadochen

A

“opvolgers”, Macedonische generaals van het leger van Alexander de Grote, die na zijn dood streden om de macht in zijn gigantische rijk

32
Q

hellenisme

A

wederzijdse beïnvloeding tussen Oosterse en Westerse culturen tijdens de klassieke oudheid

33
Q

ambt

A

de functie van een ambtenaar (iemand die voor de overheid werkt)

34
Q

lingua franca

A

een taal waarin je met iedereen kan communiceren

35
Q

ontstaansmythe

A

mythe (verhaal) over het ontstaan van een stad/rijk/land

36
Q

Senaat

A

college van 100 tot 900 senatoren die het Romeinse staatshoofd assisteerden tijdens de periode van het Romeinse Rijk.

37
Q

consul

A

een hoge magistraat in het Romeinse Rijk (bestuurde Romeinse Rijk per twee)

38
Q

volkstribuun

A

een belangrijk ambt in deRomeinse Republiek. De belangrijkste functie van deze volkstribunen was het behartigen van de belangen van deplebejers(‘het gewone volk’) tegenover het patriciaat.

39
Q

patriciërs

A

de aristocratie in het Romeinse Rijk

40
Q

plebejers

A

het gewone volk

41
Q

gouverneur

A

het hoofd van eenregeringvan eenkolonie,deelstaat,provincie

42
Q

provincie

A

een deelgebied van eenlandmet vaak een eigen regionaalbestuur.

43
Q

verdeel en heers

A

een tactiek waarbij de ene concurrent meer rechten krijgt dan de andere concurrent. De ene concurrent wordt onderworpen, terwijl de andere als bondgenoot wordt gehouden.

44
Q

mare nostrum

A

onze zee’, de naam dat de Romeinen gaven aan de Middellandse Zee

45
Q

enterburg

A

brug dat tussen twee boten gelegd kan worden

46
Q

principaat

A

staatsvorm onder Keizer Augustus, hij was ‘princeps’ = eerste burger, en had de macht gekregen van de senaat

47
Q

dominaat

A

staatsvorm met keizercultus (keizers worden aanbeden als goden)

48
Q

tetrachie

A

eenstaatsvormwaarbij de macht wordt gedragen door vier personen.

49
Q

Imperium Romanum

A

Het Romeinse keizerrijk

50
Q

triumviraat

A

3 mensen regeren

51
Q

schijnrepubliek

A

staatsvorm die lijkt op een republiek maar waarbij de macht toch gecentreerd wordt op 1 persoon (hier keizer Augustus)

52
Q

polytheïsme

A

geloof in meerdere goden

53
Q

monotheïsme

A

geloof in 1 god

54
Q

keizercultus

A

systeem waarbij keizers als goddelijke personen aanbeden worden

55
Q

conservatisme

A

vasthouden aan traditie

56
Q

do ut des

A

ik geef zodat jij geeft

57
Q

staatsreligie

A

officiële godsdienst van een staat