26 Tm 50 Familia Flashcards

1
Q

Res familiaris

A

Gaat volgens res

Vermogen geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Res

A

Gaat volgens res

Zaak ding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Re

A

In werkelijkheid, inderdaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Re vera

A

In werkelijkheid, inderdaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verus

A

Gaat volgens servus

Waar echter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verum

A

Gaat volgens bellum

Waarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verum

A

1werkelijk

2 maar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vero

A

1 werkelijk

2 maar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Falsus

A

Gaat volgens servus

Vals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Liberi

A

Gaat volgens servus mv

Kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Liber

A

Gaat als servus

Vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Libenter

A

Graag, met plezier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Libertas

A

Gaat als lex is F

Vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Libero + abl

A

Ik ben bevrijd van
Stt- liberare liberavi liberatus
Bevrijden- ik heb bevrijd - bevrijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Libertus

A

Gaat als servus

Vrijgelatene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Munus

A

Gaat volgens lex
1 taak
2 geschenk

17
Q

Pareo + dat

A

Ik gehoorzaam aan
Stt- parere parui paritus
Gehoorzamen- ik heb gehoorzaamd- gehoorzaamd

18
Q

Pietas

A

Gaat volgens lex
1 plichtsgevoel
2vroomheid
3 liefde

19
Q

Pius

A

Gaat volgens servus
1 Plichtsgetrouw
2 respectvol
3 liefdevol

20
Q

Sum + nom

A

Ik ben
Stt- esse - fui
Zijn- ik ben geweest

21
Q

Nomen

A

Gaat als nomen

Naam

22
Q

Nomino + acc

A

Ik noem
+ dubble acc ik benoem…. Tot….
Stt- nominare - nominavi- nominatus
Noemen-ik heb genoemd-genoemd

23
Q

Voco + acc

A

1ik roep
2 + dubble acc ik noem
Stt- vocare- vocavi- vocatus
Roepen-ik heb geroepen-geroepen

24
Q

Vox

A

Gaat volgens lex

Stem

25
Q

Familiaris

A
Gaat volgens lex 
1 tot familia behorend
2 bevriend
3 slaaf
4 huisvriend