1C1 week 2: tractus digestivus: van slokdarm tot anus Flashcards

1
Q

m. sphincter pylori

A

scheidt antrum van duodenum
reguleert transport van maag naar duodenum
voorkomt reaurgitatie naar maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

m. sphincter ileocaecalis

A

tussen ileum en caecum
ileumrek zorgt ervoor dat sphincter opengaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

m. sphincter analis interna

A

rekking rectum > relaxatie m. sphincter analis interna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

m. sphincter analis externa

A

als ontlasting niet mogelijk is > contractie m. sphincter analis externa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pylorusstenose

A

door hypertrofie circulaire en longitudinale spieren bij overgang maag en duodenum > hypertrofie maagwand > braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

peptic ulcer disease

A

disfunctionerende pylorus > duodenale zweren door maagzuur en maagzweren door gal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ulcera duodeni

A

vaak door infectie helicobacter en NSAIDs gebruik
normale - licht verhoogde zuurproductie
gevolg: bloedingen, perforaties en strictuur vorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ulcera ventriculi (maag)

A

vaak uiting van maligniteit
vaak door infectie helicobacter en NSAIDs gebruik
verminderde zuurproductie
pan-gastritis (hele maag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zollinger-Ellison syndroom

A

gastrine producerende endocriene tumor in pancreas / wand dunne darm > meer zuurproductie maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dysfagie

A

passage klachten slokdarm door spierproblemen, neurale problemen of tumoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Achalasie

A

verlies ganglioncellen > disfunctie inhibatoire neuronen distale oesophagus
geen peristaltiek en geen LES relaxatie
Hierdoor blijft voedsel in oesophagus > dilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mucosa maag

A

epitheel van klierbuizen, bevat slijmbekercellen
lamina propria
musculaire mucosae: leegdrukken cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

submucosa maag

A

bindweefsel
cellen Schwann
plexus submucosus
vet
lymfevaten
bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

tunica muscularis

A

spierlagen binnen naar buiten:
transversaal
circulair
longitudinaal
met plexus myentericus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

adventitia serosa maag

A

bindweefsel, zorgt voor samenkleving tijdens beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

cellen duodenum

A

enterocyten
gobletcellen
entero-endocriene cellen: produceren hormonen
paneth-cellen: productie lysozomen en peroxides en ondersteuning stamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

verschil ileum duodenum

A

ileum diepere darmplooienb
ileum geen klieren van Brunner in submucosa
ileum heeft dichte plekken van lymfocyten > peyer’s patches

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verschil colon ileum

A

colon meer slijmbekercellen, minder enterocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

functies maagzuur

A

destructie pathogenen
denaturatie toxische eiwitten
denaturatie voedingseiwitten
omzetting pepsinogeen naar pepsine en activatie lipase
co-secretie IF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

stimulatie maagzuurproductie

A

gastrine (G-cellen) en Ach stimuleren afgifte histamine
Histamine stimuleert parietale cellen tot aanmaak HCl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Remming maagzuurproductie

A

somatostatine (D-cel), secretine, GIP en PGE2 remmen pariëtale cel en G-cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe wordt D-cel geactiveerd?

A

door zoutzuur, HCl en CCK (duodenum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

cephale fase maagzuursecretie

A

n. vagus en Ach stimuleren maagzuursecretie
zien, ruiken en voelen voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

gastrale fase maagzuursecretie

A

stimulatie maagzuursecretie door aanwezigheid peptide, aminozuur en rek maagwand
remming door pH < 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
intestinale fase maagzuursecretie
aminozuren en rek in duodenum zorgen voor stimulatie gastrine > zuurproductie Lipiden en vetzuren in duodenum zorgen voor vrijkomen CCK, secretine en GIP > remming zuursecretie zuur in duodenum zorgt ook voor inhiberen zuursecretie
26
maagzuursecretie pariëtale cel
Histamine (en Ach en gastrine) stimuleren fusie van vesicle (met transporteiwitten, protonpomp en Cl-K-kanaal). Hierdoor ontstaat HCl wat naar het lumen gaat
27
maagzuurremmers
Histamine/H2-antagonist Protonpompremmer
28
Hoe veroorzaken NSAIDs maagulcera
1. NSAID-H (ongeladen) cel in 2. NSAID raakt in cel H+ kwijt, nu NSAID- 3. NSAID- kan cel niet uit > ophoping 4. NSAID remt COX-1 en hiermee PGE2
29
functie PGE2
mucine omhoog HCO3- omhoog HCl omlaag lokale bloedflow omhoog celproliferatie
30
definitie ulcus
wond met diameter groter dan 0,5 cm, doorgedrongen tot submucosa
31
Belangrijkste oorzaken ulcus
helicobacter pylorie bacterie overmatig NSAIDs gebruik
32
behandeling stoppen bloeding ulcus
injectie adrenaline clip plaatsen
33
behandeling na stoppen bloeding ulcus
1. infuus NaCl 0,9% 2. protonpompremmer infuus (want bij lage pH geen stolling) 3. bloedtransfusie 4. gastroscopie
34
medicamenteuze behandeling ulcus
H2-blokkers en protonpompremmers anti-H-pylori therapie staken NSAIDs
35
Exocriene functie pancreas ducti
bicarbonaat ducti geactiveerd door secretine (duodenum)
36
Exocriene functie pancreas acini
eiwitafbrekende -pro enzymen vetafbrekende enzymen koolhydraatafbrekende enzymen Acini geactiveerd door CCK en gastrine (duodenum)
37
eiwitafbrekende pro-enzymen
trypsinogeen (omgezet in trypsine door enterokinase, trypsine zet onderstaande enzymen om) chymotrypsinogeen pro-elastase pro-carboxypeptidases
38
vetafbreakende enzymen
pancreas lipase pro-colipase
39
chronische pancreatitis
leidt tot diabetes mellitus want disfunctie insuline-producerende B-cellen door fibrose en verstikking eilandjes Langerhans
40
Hoe kan een tekort aan pancreasenzymen ontstaan
verlies pancreasweefsel verminderde stimulatie pancreas (door coeliakie of morbus crohn) verstopping uitvoergang van pancreas naar duodenum verminderde werking pancreas enzymen: Zollinger-Ellison
41
Vitamine B12-opname
1. afbraak B12 door pepsine > B12 in maag 2. B12 bindt in maag aan R-eiwit (haptocorrine) 3. Dit complex naar dunne darm 4. pancreas proteases breken R-eiwit af 5. B12 komt vrij en bindt aan IF 6. B12 + IF complex herkend door receptor in terminale ileum > opgenomen 7. In bloed bindt B12 aan TC I en TC II > verder vervoerd
42
waarvoor heb je B12 nodig
B12 + CH3-THF > THF THF nodig voor aanmaak bouwstenen DNA en RNA B12 zet vetzuren en aminozuren om in succinyl CoA
43
Gevolg B12 deficiëntie
verminderde DNA synthese > minder rode bloedcellen en abnormale grootte (want vorming plasma wel normaal): macrocytaire anemie
44
behandeling B12 deficiëntie
foliumzuur > vorming bouwstenen DNA en RNA
45
bron vitamine D
cholesterol
46
Opname vitamine D
eicellen nemen vitamine D op en gaan naar dunne darm om vervolgens door diffusie door plasmamembraan te gaan. In lever en nieren wordt vitamine D omgezet naar 1,25-dihydroxy-vitamine D Omzetting gestimuleerd door PTH
47
functie vitamine D
activeert transcriptiefactoren die coderen voor ECAC, calbindine en calciumpomp
48
calciumopname
ECAC neemt Ca op uit lumen In cel bindt Ca aan calbindine Aan basolaterale kant via calciumpomp naar bloed
49
opname ijzer darmcel
1. DMT1 transporteert Fe darmcel in 2. in darmcel kan Fe binden aan ferritine > het wordt dan niet opgenomen 2. of Fe gaat door ferroportine naar bloed
50
effect IRP's
verhogen hoeveelheid DMT1 en verlagen hoeveelheid ferritine > meer opname Fe
51
Hoe wordt hoeveelheid IRP gereguleerd
door Fe Als Fe bindt aan IRP > inactiveren IRP dus hoge intracellulaire Fe zorgt voor inactiveren IRP
52
waar bindt Fe aan in het bloed
aan transferrine
53
opname Fe door levercel uit bloed
TfR1 bindt aan Fe gebonden transferrine, maar als dit te weinig aanwezig is, ook aan HFE Anders bindt HFE aan TfR2 > stimuleert transcriptie hepcidine binding transferrine-Fe met TfR1 stimuleert hemojuveline > stimulatie transcriptie hepcidine
54
effect hepcidine
remming ferroportine > minder opname Fe in bloed
55
hemochromatose
ongeremde Fe absorptie door mutatie HFE gen > lage hepcidine productie > ongeremde absorptie
56
effecten vagotomie
verminderde stimulatie G-cellen verminderde stimulatie enterochromaffiene cellen maagwand verminderde stimulatie pariëtale cellen in fundus
57
Cephale fase pancreassecretie
Ach en VIP spelen rol
58
Gastrale fase pancreassecretie
Ach, VIP en gastrine spelen rol
59
Intestinale fase pancreassecretie
secretie door I-cel en S-cel
60
I-cel
gestimuleerd door vetzuren, aminozuren/peptiden en CCK-RF I-cel geeft CCK af > synthese en afgifte spijsverteringsenzymen Voedselafbraak voltooid > trypsine breekt CCK-RF af
61
S-cel
gestimuleerd door pH < 4,5 S-cel geeft secretine af > remming maagzuursecretie en stimulatie HCO3- secretie pancreas
62
waar bevinden I- en S-cellen zich
wand duodenum
63
bloedbepalingen
CRP: bij acute ontsteking C-peptide: afgegeven met insuline Ureum: nierfunctiestoornis Lipase: specifiek voor acute pancreatitis Amylase: gevoelig voor acute pancreatitis > minder specifiek
64
wel in dikke darm, niet in dunne darm
grote diameter haustra coli taenia coli appendices epliploica (vetaanhangsels)