1C1 week 1: tractus digestivus: van mond tot maag Flashcards

1
Q

anorexigeen

A

verzadiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

orexigeen

A

honger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Korte termijn factoren voedselopname

A

meten kauwen en slikken (anorexigeen)
feedback uit maag-darm kanaal
feedback centrale zenuwstelsel (lekker/vies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Anorexigene feedback uit maag-darm kanaal

A

rekken maag darm kanaal (n.vagus)
CCK (signaal pylorus sluiten)
glucose en alvleesklierhormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Orexigene feedback uit maag-darm kanaal

A

ghreline: eetlust opwekkend stofje uit maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lange termijn factoren voedselopname

A

Leptine
stimuleert CART > verzadigingsgevoel
remt NPY > remming honger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Werking MC4R

A

geven continu actiepotentialen af om te stoppen met eten (verzadiging)
POMC en CART (anorexigeen) stimuleren MC4R
AgRP en NPY (orexigeen) remmen MC4R > honger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

psychische factoren anorexia

A

cognitieve disfunctie
depressieve gevoelens
obsessief - compulsief gedrag
anorexia als basis voor zelfrespect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

psychische factoren overgewicht

A

psychische klachten die gezonde leefstijl demotiveren
emotioneel eten
eetbuien
toegeven aan impuls van honger
te streng lijnen > niet volhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Peristaltiek oesophagus voor bolus

A

ontspanning kringspieren
contractie lengtespieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Peristaltiek oesophagus na bolus

A

contractie kringspieren
ontspanning lengtespieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke onderdelen van mondholte hebben verhoornend plaveisel epitheel

A

lippen
palatum durum
tandvlees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke onderdelen van mondholte hebben niet-verhoornend plaveiselepitheel

A

palatum molle
wangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

epitheel tong

A

plaveisel met papillae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

circum vallata papillae

A

niet-verhoornend plaveisel
achterop tong
smaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Foliata papillae

A

niet verhoornend plaveisel
zijkant
smaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

fungiforme papillae

A

niet verhoornend plaveisel
voorkant
smaak

18
Q

filiforme papillae

A

verhoornend plaveisel epitheel
oppervlak tong
mechanisch transport

19
Q

Speekselklieren functie

A

excretie
antibacteriële werking
spoelwerking

20
Q

speekselklieren mond

A

glandula parotis sereus
glandula submandibularis serieus > mucineus
glandula sublingualis mucineus > sereus

21
Q

epitheel slokdarm

A

meerlagig niet-verhoornend plaveiselepitheel

22
Q

functie maag

A

ontsmetting en begin digestie

23
Q

cellen maag

A

slijmnapcellen
pariëtale cellen
muceuze halscellen
hoofdcellen
endocriene cellen

24
Q

Slijmnapcellen maag

A

in bovenste laag (cilindrisch) epitheel
slijm voor bescherming tegen zuur

25
Q

pariëtale cellen maag

A

Voornamelijk in fundus en corpus
in lamina epithelial
groot met eusinofiel cytoplasma
produceren maagzuur en IF

26
Q

Hoofdcellen maag

A

productie pepsinogeen, lipase en leptine

27
Q

Endocriene cellen maag

A

ECL-cellen: maken histamine
G-cellen: maken gastrine (activatie pariëtale cellen > productie HCl)
D-cellen: maken somatostatine (remming zuurproductie)

28
Q

functie dunne darm

A

absorptie voedingsstoffen

29
Q

vergroting oppervlak dunne darm door

A

plicae
villi
microvilli

30
Q

cellen dunne darm

A

enterocyt: opname
slijmbeker goblet cel
paneth cel: lysozymen, defensie, onderhoud stamcellen

31
Q

Brunner klieren

A

in duodenum
maken bicarbonaat en glycoproteinen

32
Q

Peyer’s patches

A

in jéjunum en ileum
M-cellen

33
Q

functie colon

A

van vloeibaar naar vast

34
Q

eigenschappen colon

A

crypten
goblet cellen voor slijmproductie
minder enterocyten
neuro-endocriene cellen

35
Q

functie m. buccinator

A

trekt mondhoeken naar achter
blazen & voedsel uit wangzak
n. facialis

36
Q

spieren elevatie mond

A

m. masseter
m. pterygoideus
m. temporalis

37
Q

functie m. sternocleidomastoideus

A

buigen en draaien hoofd

38
Q

spieren voor openen mond

A

suprahyoidale spieren

39
Q

spieren voor depressie mond

A

m. pterygoideus lateralis
2 infrahyoidale spieren

40
Q

spieren voor protractie en retractie mond

A

m. pterygoideus lateralis
m. pterygoideus medialis

41
Q

Hoe passeert oesophagus diafragma en aorta

A

ventraal van diafragma
craniaal van aorta