1B3 week 15 Flashcards

1
Q

8 stappen ademhalingsketen

A
  1. Convectief gastransport door de leidende luchtwegen
  2. Gasmenging in de alveolaire ruimte
  3. Diffusie
  4. Pulmonale circulatie
  5. Gehele circulatie en hartfunctie
  6. Spieren
  7. Diffusie
  8. Mitochondrien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hemodynamiek tijdens inspanning

A
  • Systolische bloeddruk stijg
  • HF stijgt
  • Diastolische bloeddruk blijft constant
  • Slagvolume stijgt
  • Verhoging HMV
  • Perifere vaatweerstand daalt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bohr effect

A

In actieve spierregio’s stijgt de temperatuur door verbranding, daalt de pH en stijgt de pCO2, hierdoor staat hemoglobine makkelijker zuurstof af

Saturatie is afhankelijk van: pH, temperatuur, pCO2 en 2,3-BPG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Maximale HF

A

220-leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Respiratoire quotient (R/Q)

A

Co2 afgifte gedeeld door O2-opname

RQ > 1 anaerobe verbranding
RQ = 1 worden 6 koolhydraten verbrand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aerobe energie (per mol voedingsstof)

A

18 x E anaeroob

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Maximale AMV

A

FEV1 x 40

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dyspneu-index

A

Het quotient van het actuele AMV / maximale AMV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cardiac output

A

Slagvolume x hartfrequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mechanische efficientie

A

Arbeid / totale energie verbranding = 24%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Klinische tekenen van hartfalen

A

Tachycardie, crepitaties of wheezing (piepen), oedeem, ascites (oedeem in buik), verhoogde centraal veneuze druk, hepatomegalie (vergrote lever), verplaatste apex, cachexie (extreme magerheid) an afname spiermassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ejectiefractie

A

(Einddiastolisch volume (EDV) - eindsystolisch volume (ESV)) / EDV x 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

3 oorzaken dysfunctie van het hart

A
  1. Primair hartspier probleem
  2. Overbelasting van de hartspier
  3. Instroombelemmering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oorzaken van hartfalen (3)

A
  1. Coronairlijden
  2. Hypertensie
  3. Cardiomyopathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wet van Frank-Starling

A

Naarmate de preload stijgt, zal de cardiac output ook stijgen door uitrekking van de sarcomeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Preload

A

Hoeveelheid bloed aanwezig in de linkerventrikel op het moment dat het hart gaat samentrekken = einddiastolisch volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Afterload

A

De weerstand waartegen het hart moet contraheren
Hoe hoger de afterload, hoe lager de cardiac output

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk effect heeft een lage cardiac output op RAAS?

A

RAAS wordt geactiveerd, hierdoor wordt renine afgifte gestimuleerd wat via antiotenisine II zorgt voor vasoconstrictie en via aldosteron voor vocht- en zoutretentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Medicijnen hartfalen (5)

A
  • Beta blokkers
  • Vasodilatoren
  • Diuretica
  • Inotropica
  • RAAS blokkers, ACE-I, ARB
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Systolische dysfunctie

A

Afgenomen contractie, verlaagde ejectiefractie, symptomen en tekenen hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Diastolische dysfunctie

A

Vullingsprobleem
Goede ejectiefractie, maar lage cardiac output, symptomen en tekenen hartfalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Backward failure

A

Sprake van een snel oplopende einddiastolische druk
In het linkerventrikel zorgt deze verhoogde druk voor een verhoogde druk in het linkeratrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Forward failure

A

Sprake van lage cardiac output, waardoor hypotensie kan ontstaan met onvoldoende perfusie van de weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Aortaklepstenose

A

Linkerventrikelwand verdikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Mitralisklepstenose

A

Linkeratrium verdikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Pulmonalisklepstenose

A

Rechterventrikelwand verdikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Tricuspidalisklepstenose

A

Rechteratrium verdikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Klepstenose

A

De klep opent minder goed, dit leidt tot drukbelasting van de hartholte voor de stenose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Klepinsufficientie

A

De klep sluit minder goed, wat leidt tot een volumebelasting voor en achter de insufficientie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Aortaklepinsufficientie

A

Linkerventrikel en aorta dilateren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Mitralisklepinsufficientie

A

Linkatrium en linkerventrikel dilateren

32
Q

Pulmonalisklepinsufficientie

A

Linkerventrikel en a. pulmonalis dilateren

33
Q

Tricuspidalisklepisufficientie

A

Rechteratrium en rechterventrikel dilateren

34
Q

Klachten aortaklepstenose (3)

A
  1. Angina pectoris (relatieve ischemie)
  2. Duizeligheid/syncope
  3. Hartfalen
35
Q

Auscultatie aortaklepstenose

A

Je hoort een systolisch ejectiegeruis en een vierde toon

36
Q

Hemodynamiek aortaklepinsufficientie

A

Er is volumebelasting voor en achter de klep, waarbij excentrische hypertrofie van het linkerventrikel en dilatatie van de aorta ascendens ontstaat.

De wandspanning in het linkerventrikel stijgt, de coronaire flow daalt, er is sprake van fibrosevorming en toenemende dilatatie

Er ontstaat uiteindelijk een systolische disfunctie

37
Q

Mogelijkheden aortaklepvervanging (2)

A
  1. Mechanische klep, bioprothese of homograft
  2. Percutane aortaklepimplantatie (TAVI)
38
Q

Klachten mitralisklepstenose (3)

A
  1. Hartfalen
  2. Palpitaties
  3. Thrombo-embolie

Bij mitralisklepstenose kan je een derde harttoon horen

39
Q

Hemodynamiek mitralisklepinsufficientie

A

Geeft een volumebelasting zowel voor als achter de klep. Hierdoor ontstaat excentrische hypertrofie/dilatatie van het linkeratrium en linkerventrikel.

Disfunctie van de linkerventrikel kan tot hartfalen leiden

Disfunctie van het linkeratrium kan tot atriumfibrilleren en hierdoor tot trombusvorming leiden

40
Q

Auscultatie mitralisklepinsufficientie

A

Je hoort een systolisch geruis

41
Q

Behandelmogelijkheden mitralisklepinsufficientie (3)

A
  1. Klepplastiek (repareren)
  2. Klepvervanging
  3. Percutane behandeling (plaatsing clip in de mitralisklep)
42
Q

Hemodynamiek mitralisklepstenose

A

Geeft een drukbelasting voor de mitralisklep, dus in het linkeratrium. Hierdoor ontstaat een verhoogde druk in de longvenen. De linkerboezem zal dilateren en een beetje verdikken. Risico op atriumfibrilleren, waardoor vooral in het hartoor bloedstolsels kunnen vormen. Dit kan leiden tot perifere embolieen.

43
Q

Auscultaties mitralisklepstenose

A

Je hoort een luide eerste toon (sluiten zieke klep), het openen van de zieke klep klinkt als een ‘snap’. Daarnaast hoor je een instroom geruis

44
Q

Hockeystick fenomeen

A

Een mitralisklepstenose kan zich kenmerken op de echo door het hebben van de vorm van een hockeystick

45
Q

Behandeling mitralisklepstenose

A
  • Medicamenteus:
    Bij atriumfibrilleren betablokker
    Bij longvaatovervulling diuretica
    Bij vergroot linkeratrium en atriumfibrilleren antistolling (DOAC, vitamine K-antagonist)
  • invasief
    Ballonvalvulopastiek (wijder maken klep met ballon)
    Open commissurotomie (klep wijder maken door vergroeide klepblaadjes los te maken
    Klepvervanging
46
Q

2 factoren in ontwikkelen endocarditis

A
  1. Bacteriemie
  2. Abnormaal cardiaal endotheel
47
Q

3 belangrijkste oorzaken hartfalen

A
  1. Coronairlijden
  2. Gedilateerde cardiomyopathie
  3. Hypertensie
48
Q

NYHA-klasse

A

Bepaald ernst van hartfalen

I: geen klachten
II: milde klachten bij normale inspanning
III: klachten bij geringe inspanning
IV: klachten in rust

49
Q

HF-REF

A

Afgenomen contractie
Ejectiefractie verlaagd
Symptomen en tekenen hartfalen

50
Q

HF-PEF

A

Vullingsprobleem
Ejectiefractie bewaard
Symptomen en tekenen hartfalen

51
Q

Swan-Ganz-meting

A

Invasieve drukmeting
De katheter wordt via de v. jugularis, v. cava superior, rechter atrium en rechter ventrikel in de a. pulmonalis gelegd
Aan het einde van de katheter wordt een ballon opgeblazen en de druk daarachter gemeten

52
Q

Wedge druk

A

Indicatie voor druk in het linker atrium

53
Q

Hypertrofische cardiomyopathie

A

Verdikte hartspier > 15 mm

54
Q

Gedilateerde cardiomyopathie

A

Verwijding hartspier
Verminderde systolische linker ventrikel functie

55
Q

Aritmogene rechterventrikel cardiomyopathie

A

Ontstaan ritmestoornissen vanuit de rechterkamer
Progressieve vervanging van rechter ventriculair myocard door vet- en fibreus weefsel

56
Q

Restrictieve cardriomyopathie

A

Een probleem van de vulling, aangedane diastole

Stapeling in de spier (meestal eiwit)
Primair: veroorzaakt door endomyocardiale fibrose
Secundair: door hypertrofie of infiltratie van myocard door amyloid of ijzer of glycogeen

57
Q

Non-compaction cardiomyopathie

A

Zeldzame, erfelijke hartspier afwijking waarbij het myocardweefsel intra-uterien niet compact wordt

Systemische embolieën komen veel vaker voor

58
Q

Voorwaarden voldoen DUKES criteria

A
  • Twee major criteria
  • Eén major en drie minor criteria
  • 5 minor criteria
59
Q

DUKES major criteria

A
  • Tenminste twee positieve bloedkweken
  • Positieve echo (zichtbare vegetatie)
  • Nieuw lekgeruis
60
Q

DUKES minor criteria

A
  • Predisponerende hartafwijking
  • Koorts
  • Positieve echo zonder vegetatie, maar met andere afwijkingen
  • Immunologische verschijnselen
  • Eén positieve bloedkweek
61
Q

Farmacotherapie acuut hartfalen

A
  • Intraveneuze nitraten/lisdiuretica: meer zout- en wateruitscheiding, acute vasodilatatie
  • Dopamine: geeft vasodilatatie en natriurese. In hoge concentraties kan het betareceptoren stimuleren waardoor vasodilatatie en verhoogde hartactiviteit optreden. In te hoge concentraties stimileert het de alpha-1-receptor wat zorgt voor vasoconstrictie
  • Dobutamine: stimulatie van het hart
  • Fosfodiesteraseremmer: cAMP wordt normaal afgebroken door fosfodiesterase, door dit te remmen blijven cAMP levels hoger waardoor het hart harder pompt (inotroop) en sneller pompt (chronotroop)
  • Calcium sensitizer: hierdoor reageert het hart beter op calcium, waardoor positieve inotrope en chronotrope effecten
62
Q

Farmacotherapie chronisch hartfalen

A
  • Diuretica: symptomatische behandeling, zorgen ervoor natrium en vocht verlies, bijwerking is hypokaliemie
  • ACE-remmers: verlagen mortaliteit en remmen cardiale remodelling, kunnen niet gecombineerd worden met diuretica, bijwerkingen zijn hoesten en angio-oedeem
  • Beta receptor antagonisten: verlagen mortaliteit en verbeteren de ejectiefractie. Werken anti-aritmisch door een negatief chronotoop effect
  • Na-K ATP-ase remmers: digoxine remt de Na-K-ATP-ase waardoor de natrium uitstroom daalt en intracellulair na toeneemt. Dit remt de na/ca2 exchanger waardoor er meer ca2 beschikbaar is wat een positief inotroop effect heeft
  • Aldosteron receptor antagonisten: aldosteron zorgt in de nier voor water en zoutretentie en werkt mee aan remodelling. Dit effect wordt tegengegaan, bijwerking is hyperkaliemie
63
Q

Hart-longmachine (extracorporele circulatie)

A

Canule in rechter atrium: veneus bloed van hart naar hart-longmachine

Hart-longmachine: oxygenatie van bloed, afkoelen van bloed

Canule in aorta: terugvoer arterieel bloed

Cardioplegie: koele vloeistof met heel hoog kaliumgehalte ter conservatie van het hart

64
Q

Oorzaken aortaklepstenose (4)

A
  1. Degeneratief: hierdoor kan de klep kleine scheurtjes vertonen en verkalken (compleet vervangen)
  2. Aangeboren: bicuspide klep
  3. Reumatisch
  4. Endocarditis: bacterie op de hartklep tast klep aan
65
Q

Opties voor aortaklepvervanging (3)

A
  1. Mechanische klep: gaat levenslag mee maar wel antistolling
  2. Biologische klep (rund): geen antistolling nodig, wel beperkte levensduur
  3. Homograft (donorklep)
66
Q

Percutane aortaklep vervanging (TAVI)

A

Als patienten een hoog risico hebben bij een hartoperatie, kun je een klep inbrengen via de liesvaten via een katheter, de klep hecht zich vast in de kalk

67
Q

Mitralisklep kan vaak gerepareerd worden door annuloplastiek

A

Hierbij wordt een mitralisklep ring ingebracht waardoor de klepblaadjes weer dichter bij elkaar komen

68
Q

Aneurysmectomie (dor plastiek)

A

Eer wordt een dood gedeelte van het hart weggesneden

69
Q

Heartmate, LVAD

A

Dit is een grote pomp in de buik van de patient, met canules wordt bloed vanuit het linker ventrikel genomen en gepompt naar de aorta
Nadeel: werkt elektrisch

70
Q

Contra-indicaties harttransplantatie

A
  • Niet beinvloedbare pulmonale hypertensie
  • Infecties
  • Nier- of leverinsufficientie
  • Ernstig vaatlijden buiten het hart
  • Diabetes in combinatie met orgaanschade
  • Ziekten met een beperkte prognose zoals kanker
  • Problemen bij de behandeling
71
Q

Bi-atriale harttransplantatie

A

De boezems van de ontvanger blijven staan

72
Q

Bi-cavale harttransplantatie

A

Rechts aangesloten op v. cavae links op boezem achterwand

73
Q

Veno-arteriele ECMO

A

Ondersteunt zowel hart als longen

74
Q

Veno-veneuze ECMO

A

Dient enkel ter ontlasting van de longen (vaker gebruikt)

75
Q

Tandem heart

A

Via een lieskatheter wordt een canule door het atriumseptum heen gestoken, de canule komt in het linkeratrium te liggen en zuigt daar bloed weg, een andere canule wordt arterieel ingebracht, hierlangs wordt het bloed naar het lichaam teruggevoerd zonder dat het de linker ventrikel passeert