1.6 het alfabet Flashcards
1
Q
Wat zijn de letters van je postcode.
A
FT
2
Q
Wat is je voorletter?
A
S T M A B
3
Q
Met welke letter begint je achternaam?
A
B
4
Q
Kun je dat spellen?
A
Can you spell that?
5
Q
Hoe spel je dat?
A
How do you spell it?
6
Q
Is dat met een s of een z?
A
Is that with a s or a z?
7
Q
ij
A
lange ij
8
Q
ei
A
korte ei
9
Q
y
A
griekse ij