1.2 Bronchodilatatie Flashcards

1
Q

Fysiologie bronchoconstrictie

A
  • altijd een lichte mate van gladde spiercelcotnractie in de bronchiën op basis van de activiteit van de n. vagus;
  • contractie gladde spiercellen wordt geïnnerveerd door activatie van AChM-receptoren door ACh en is direct te linken aan de n. vagus;
  • interventie van bronchoconstrictie gericht op beïnvloeding van het autonome ZS (parasympaticolytica, sympaticomimetica); daarnaast methylxanthines wel toegepast als bronchodilatoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doen AChM-receptor antagonisten? (parasympaticolytica)?

A
  • afremming van ACh op de AChM-receptor –> contractie gladde spiercel direct en zeer effectief opgeheven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een nadeel van AChM antagonisten?

A
  • brede range aan nevenwerkingen omdat muscarine receptoren wijd verspreid in het perifere ZS voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem bijwerkingen van parasympaticolytica

A
  • verminderde motiliteit MDK

- tachycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doet atropine?

A

= AChM-receptor antagonist

  • systemisch
  • acute situaties met heftige benauwdheid tgv bronchoconstrictie
  • tertiair amine, passeert BHB, evt centrale bijwerkingen!
  • goed opgenomen in MDK
  • goede weefseldistributie
  • Metabolisatie: deels in de lever (fase I reactie)
  • Excretie: renaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet ipratropium?

A
  • afgeleide van atropine
  • per inhalatie!
  • nauwelijks geresorbeerd vanaf de plaats van toediening
  • na toediening sterk effect verkergen met nauwelijks systemische bijwerkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar leidt activatie van B2 receptoren in de luchtwegen toe?

A
  • verhoging intracellulair cAMP, wat inactivatie van de myosin ligt chain kinase veroorzaakt en zodoende relaxatie van de spiercel
  • B2 agonisten werken minder direct dan AChM antagonisten, maar komen minder verspreid in het lichaam voor, dus minder kanttekeningen gebruik b2 agonisten;
  • B2 capaciteit in zekere mate om B1 receptoren te activeren
  • hoge doseringen –> tachycardie, excitatie, zweten (paard!)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Toepassing non-selectieve adrenoceptor agonisten: adrenaline, efedrine

A
  • acute benadering patiËnt met bronchostrictie
  • m.n. als circulatie-apparaat ook betrokken is, bijv: (anafylactische) shock;, nuttig om zowel alfa als beta adrenoceptoren te activeren
  • patiËnt met luchtwegproblemen voorkeur voor selectieve B2 adrenoceptor agonisten, omdat deze minder bijwerkingen veroorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet clenbuterol?

A

selectieve B2 adrenoceptor agonist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

PK/PD clenbuterol

A
  • parenteraal, oraal
  • weinig (klinische) bijwerkingen
  • bij combinatie met glucocortico’s dosering verlagen, omdat glucocortico’s potentiërend effect hebben op B2 adrenoceptoren en de downregulatie en internalisering van deze receptoren af te remmen
  • bijkomstigheid: anti-inflammatoire werking: verminderde productie IL-1beta en TNF-alfa
  • contraindicatie bij honden! (ivm optreden hartspiernecrose)
  • niet toegestaan bij LH (ivm groeibevorderaar)
  • !! bij langdurig gebruik: downregulatie en receptie desensitisatie bij b2 adrenoceptoren –> therapie minder effectief ; daarom bij voorkeur kortdurend, ivm glucocortico’s kan zorgen voor betere werkzaamheid op langere duur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doet salbutamol?

A
  • voorbeeld van een beta2 adrenoceptor agonist die als aerosol wordt toegediend om een sterk effect in de luchtwegen te krijgen met zo min moeilijk systemische bijwerkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doen methylxanthines?

A

= (aselectieve) fosfodiesterase remmers

  • fosfodiesterase breekt cAMP af; door fosfodiesterase wordt er minder cAMP afgebroken –> verhoging intracellulair cAMP –> inhibitie myosin light chain kinase –> relaxatie spiercel
  • daarnaast ook antagonisten voor adenosine receptoren (niet selectief); adenosine receptoren zijn G-eiwit gekoppelde receptoren –> na activatie remmen cAMP door adenylyl cyclase te remmen –> blokkeren adenosine receptoren door methylxanthines zorgt hier dus ook voor een hogere cAMP concentratie in de cel
  • brede range aan dosisafhankelijke bijwerkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bijwerkingen methylxanthines?

A
  • excitatie/rusteloosheid
  • tachycardie
  • tremoren
  • MDK problemen
  • pu/pd
  • ernstig: toevallen, hartritmestoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doet theofylline?

A

= methylxanthine zowel humaan als veterinair

  • oraal
  • 100% obb
  • sustained release (langere dosis intervallen, vlakkere plasmaconcentratie-tijd curves) geven obb van 30-80%
  • distributie: goed, door lage plasma-eiwit binding; passeert BHB
  • metabolisatie: uitgebreid, in lever door CYP450 enzymen (fase I), meerdere actieve metabollieten; rekening houden met geneesmiddeleninteracties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly