1. wat is economie? Flashcards

1
Q

PROSUMENT

A

consumenten die ook goederen en diensten aanbieden in markten die eerder door de klassieke producenten of bedrijven bespeeld werden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

SCHAARSTE

A

mogelijke aanwendinge>beschikbaarheid, niet hetzelfde als zeldzaamheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ECONOMIE

A

sociale wetenschap die keuzes inzake productie en consumptie onder voorwaarden van schaarste bestudeert inclusief de gevolgen van deze keuzes voor de hele maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

WELVAART

A

de mate waarin schaarste word veranderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ECONOMISCHE BEHOEFTEN

A

de verlangens van de mens waaraan hij slechts kan aan voldoen door het inzetten van schaarse middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

OPPURTUNITEITSKOST

A

de niet gerealiseerde opbrengst van het best mogelijke alternatief voor de gemaakte keuze. De opportuniteitskost meet de gemiste opbrengst van een alternatief middelengebruik en is meestal de belangrijkste kost van een afruil (= alternatieve kost)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ECONOMISCHE WINST

A

de opbrengsten verminderen met de kosten, inclusief de oppurtuniteitskosten (voor de boekhouder is de oppurtuniteitskost dus geen kost)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

MENTAL SHORTCUT

A

een eerder intuitive beslissingsregel door het onvermogen om alle informatie te verwerken of doordat je relevante informatie ontbreekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

marginale kosten

A

de kosten van een bijkomende eenheid inspanning, output of productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

marginale baten

A

de baten of opbrengst van een bijkomende eenheid, inspanning output of productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ceteris paribus

A

veelgebruikte aanname in de sociale wetenschappen deze latijnse term betekent letterlijk ‘het overige gelijk blijvend’ deze term wordt gebruikt om aan te duien dat we bij de studie van het verband tussen een aantal economische grootheden aannemen dat alle overige verklarende factoren niet wijzigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

perfecte informatie

A

de aanname dat alle kopers en verkopers in een bepaalde markt een perfecte kennis hebben van de prijs, de kwaliteit en de productiekosten van het betreffende goed (of dienst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sensitiviteit analyse

A

een analyse waarmee economen trachten duidelijk te maken hoe gevoelig resultaten zijn ten opzichte van bepaalde cruciale assumpties -> empirische oplossing voor het ontbreken van perfecte informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

deductie

A

vanuit een algemeen inzicht gevolgtrekkingen maken voor een specifiek deelinzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

inductie

A

Op grond van specifieke waarnemingen komen tot een verband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

productiefactoren

A

de schaarse middelen die producenten inzetten om tot een productie te komen

17
Q

productiemogelijkhedengrens

A

een curve die de maximale productie van combinaties van twee goederen voorstelt bij stabiele productie factoren

18
Q

pareto-efficientie

A

een verdeling van productiemiddelen is pareto-efficient als je van geen enkel goed meer te produceren zonder van een ander goed minder te produceren. alle punten op de PMG en alleen deze zijn pareto-efficient

19
Q

economische groei

A

een toename van het niveau van de economische activiteit

20
Q

recessie

A

een tijdelijke afname van het niveau van de economische activiteit die minstens 2 kwartalen aanhoud

21
Q

economische kringloop

A

een schematisch model van de werking van de economie dat relaties tussen de verschillende economische agenten als systeem illustreert

22
Q

commons

A

elk gemeenschappelijk belang dat gedeeld kan worden door een groep mensen

23
Q

circulaire economie

A

economisch systeem waarin geen grondstoffen worden uitgeput en waarin reststoffen volledig worden gerecycleerd. ook wel kringloopeconomie genoemd