1. Introductie en Theorieën Flashcards

1
Q

drie types internationale organisaties

A

IGO’s = intergouvernementele organisaties

NGO’s = non-gouvernementele organisaties

MNCs = multinationale bedrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

intergouvernementele organisaties (IGO’s)

A

specifiek doel / meerdere doelen

leden = staten

oprichting door overeenkomst tussen landen

afspraken over formele afspraken / handhaving regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

non-gouvernementele organisaties (NGO’s)

A

not-for-profit

specifiek doel / meerdere specifieke doelen

kunnen leden hebben, niet noodzakelijk

lobby / campagnes / onderzoek / netwerken / rechtzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

multinationale bedrijven (MNCs)

A

gericht op winst

leden = aandeelhouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

internationale organisatie

A

een rechtspersoon, wetgever en valt onder het internationaal recht.

een internationale organisatie kan beleidsterrein overschrijdend zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

internationaal regime

A

geen actor op zichzelf, een geheel van impliciete en expliciete principes / normen / regels en besluitvormingsprocedures.

focust zich ook op slechts één beleidsterrein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

relevante aspecten van Internationale Organisaties

A

juridische basis (verdragen)

compliance (naleving)

enforcement (handhaving)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tragedy of the Commons

A

een situatie waarin individuen, alleen gemotiveerd door hun persoonlijke interesse, uiteindelijk een beperkte hulpbron die ze delen met anderen, overmatig exploiteren.

persoonlijke belangen botsen met het gemeenschappelijk belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

anarchie

A

regeringloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

basisassumpties realisme

A

staat is centrale actor

staat is rationeel / unitair

internationaal systeem = anarchie

focus op high politics

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

high politics

A

allemaal zaken die van vitaal belang zijn voor het voortbestaan van de staat: namelijk nationale en internationale veiligheidsproblemen

veiligheidsproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

doel van staten bij realisme

A

alle staten hebben hetzelfde doel: overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waarom veel conflict bij realisme?

A

ontbreken van een hogere macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat bepaalt de (in)stabiliteit van het systeem bij realisme?

A

het aantal grootmachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waarom / wanneer internationale organisaties bij realisme

A

allianties mogelijk als het in belang is van individuele staten, maar van nature instabiel

hegemoon noodzakelijke voorwaarde

IGO’s zijn een verlengstuk van de hegemoon en draagt bij aan de effectiviteit en het voortbestaan van de hegemoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

global governance

A

is het samenwerken tussen grote mogendheden, soms het gebruik van internationale organisaties

17
Q

realisme en global governance

A

internationale organisaties zijn afgeleide van de machtsverhoudingen en zullen nooit machtiger zijn dan soevereine staten

ook zijn internationale organisaties niet van doorslaggevende invloed op de wereldpolitiek

afgeleide machtsverhoudingen

18
Q

kritiek op realisme

A

parsimony = met een simpel model met klein aantal variabelen is veel te verklaren

conceptuele onduidelijkheid

te vijandig beeld van internationale betrekkingen

19
Q

basisassumpties liberalisme

A

statelijke én niet-statelijke actoren staan centraal

staten zijn niet altijd noodzakelijk unitair of rationeel (handelen nog steeds in eigenbelang)

conflict en samenwerking in internationale betrekkingen (toenemende afhankelijkheid en democratie)

internationale agenda gekenmerkt door variëteit (niet alleen veiligheid / high politics)

20
Q

waarom / wanneer internationale organisaties in liberalisme

A

oplossing voor collectieve actieprobleem

verlaagt transactiekosten

leidersrol voor hegemoon / grootmacht bij oprichten internationale organisaties

samenwerking –> verdere samenwerking

rol van niet-statelijke actoren belangrijk

internationale organisatie is meer dan alleen een instrument voor hegemoon

forum voor onderhandelingen

promoot dingen zoals economische vooruitgang / welzijn / voorspoed

21
Q

liberalisme en global governance

A

global governance draait om samenwerking tussen staten, IGO’s, NGOs en MNCs

internationale organisaties kunnen hierbij een onafhankelijke rol spelen en dragen bij aan de verspreiding van welvaart en de handhaving van vrede en veiligheid

verspreiding welvaart / handhaving vrede en veiligheid

21
Q

kritiek op het liberalisme

A

Angelsaksische / Westerse bias

structuralistische kritiek: teveel is gevolg van agency

is elke belangengroep even invloedrijk?