1 - Eiwitstructuur en enzymwerking Flashcards

1
Q

Wat zijn 2 voorbeelden van een secundaire structuur?

A
  • Alfa-helix en bèta-strand
  • H-bruggen tussen peptidebindingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zorgt voor vouwing van eiwitten die plaats vindt tijdens het vormen van het eiwit?

A

Hydrofobe krachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn 3 eigenschappen van enzymen?

A
  • Verlagen de activeringsenergie
  • Brengen reacties sneller naar een evenwicht
  • Substraat specifiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt de activeringsenergie verlaagd?

A

Door het binden van glucose als substraat aan een actieve plek van hexokinase en het enzym past zich dan aan om het glucose beter vast te kunnen houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe noemen we het wanneer een enzym zich aanpast om het glucose beter vast te kunnen houden bij een verlaging van de activeringsenergie?

A

Induced fit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt de eerste orde reactie in?

A

De snelheid van de reactie neemt recht evenredig toe met de hoeveelheid substraat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt de nulde orde reactie in?

A

De snelheid van de reactie is stabiel ondanks de hoeveelheid substraat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de beperkende factor bij de nulde orde reactie?

A

De hoeveelheid enzym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de beperkende factor bij de eerste orde reactie?

A

De substraatconcentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In welke vorm is een enzym aanwezig als het in de T-vorm aanwezig is?

A

Inactief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In welke vorm is een enzym aanwezig als het in de R-vorm aanwezig is?

A

Actief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarvan is sprake als er een vormverandering plaats vindt van T naar R?

A
  • Toename van de hoeveelheid substraat
  • Niet co-valente binding van een activator molecuul
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarvan is sprake als er een vormverandering plaats vindt van R naar T?

A
  • Afname hoeveelheid substraat
  • Niet-covalente binding van een remmer molecuul
  • Afname van hoeveelheid activator
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe kan de reactiesnelheid verhoogd worden?

A
  1. Meer substraat aanleveren
  2. Meer enzym synthetiseren
  3. Aanwezig enzym veranderen naar actieve(re) vorm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly